maandag 16 november 2009

Kleuren - eigenschappen

Innerlijke kleurervaring



















Kleuren brengen ons innerlijk in beweging. Ogen dicht, visualiseer de kleur en voel jezelf er in baden, als wanneer een licht van bijvoorbeeld rood over je heen straalt (podium). Alles om je heen is in deze ene kleur gebaad. Hoe voel jij je nu? Zoek naar een verwante dynamiek in je eigen zielenleven.
Ook andersom kan. Probeer een intense emotie in jouw innerlijk op te wekken. Denk aan iets dat jou blij maakte in het verleden, of juist heel erg boos. Welke kleur zal jij geven aan dat wat jij nu voelt?

Contrastkleuren
Wanneer men intens naar een kleur kijkt, zo 30 seconden lang, en dan weer de blik naar een wit vlak richten, verschijnt de contrastkleur. Werkt op heel jong kind direct in de zielenbeleving door, activeert als te passief in de wereld staat. De volwassen persoon heeft al de denkprocessen verworven de contrastkleur wordt innerlijk wel nog gewekt bij het waarnemen van een kleur.

Spreekwoorden
Rood van woede, groen van jaloezie, kleur bekennen, een blauwtje lopen, een gekleurde voorstelling van zaken geven, daar erger ik mij groen en geel aan, geel van nijd, zo rood als een tomaat (schaamte).Aardkleuren, grijzen en bruinen, zwartMenkleuren mengen!PrismakleurenTussen magenta (purper; perzikbloesem) en groen verschijnen de kleuren;
Primaire kleuren

Blauw









Stemming - Wijds, oneindige verten ( blauwe hemel) Veiligheid, bescherming, omarming. Innig, droevig. Ook eenzaamheid, verlatenheid, melancholie. Over-sensitiviteit van gevoelsleven. Vormkarakter (afsluitend). Zelfloos, zieleglans.
Schept innerlijke ruimte. Wilsimpuls dat naar de toekomst verwijst.
Temperatuur - Koel spectrum, koud zelfs. Pruisisch. Warm(er) blauw is ultramarijn.
Licht/Duister - donker spectrum; heel nabij het donker. Indigo.
Beweging - Zuigend, verdichtend in omtrek.Perspectief - naar achteren, verder weg bewegend. Diepte neemt toe naar mate het donkerder wordt.Gebaar - omhullend (Maria's mantel) Straalt naar binnen, genade ontvangend.
Kleurklank, gesprek - Is contrastkleur (polair) van oranje. Naast paars of groen ietwat karakterloos. Wordt intensiever naast rood of geel (de andere primaire kleuren).Horizontaal – landschap ontstaatTweeklank, drieklank

Rood













Stemming – Actief, beweegt. Ernst, waardigheid (koninklijk). Leven. Vreugde. Passie. Oordeel.
Temperatuur – Warm. Vermiljoen relatief warmer als karmijn.
Licht/duister – Lichte spectrum. Beweging – Beweeglijk in zichzelf
Perspectief - Komt op je af, springt naar voren.
Kleurklank, gesprek – Polair met groen. Karakterloos naast oranje of paars. Wordt intensiever naast blauw of geel.

Geel












Stemming – vrolijk, blij. Reinheid. Kan ook kil of koud zijn. Geestkracht, helder denken.
Temperatuur – Warm spectrum
Licht/duister – Licht, naaste aan wit. Vervuilt snel ( zwavel)
Beweging – danst, straalt.Perspectief – verijlt naar periferie (buitenrand)Gebaar - stralend, ijler wordend.
Kleurklank, gesprek – polair tegenover paars, karakterloos naast oranje of groen. Licht op naast blauw of rood.

Mengkleuren
Groen








Stemming – Rustig, harmonisch, vredig. Verwelkomend. Eenvoud. Tevredenheid. Denken - kan ook intellect uitdrukken, passieve reflectie. Beeld van dood leven.
Temperatuur – Tussenin.
Licht/duister - Tussenin
Beweging - Stilte, rust.
Perspectief - Beweegt niet verder of komt niet nader.
Gebaar - In de plantenwereld zet het zich aan de oppervlakte vast. Verschijnt als zuiver groen eigenlijk alleen in de regenboog (in de atmosfeer, niet aan stof gebonden.
Kleurklank, gesprek – rood is polair, geel en blauw flets en oranje intensifieert naast paars of oranje (de andere secondaire kleuren)


Oranje












Stemming – Energiek, actief, krachtig, moed om de wereld aan te durven.
Temperatuur - WarmLicht/duister - LichtBeweging - flitsend
Perspectief – komt naderGebaar - vlammend
Kleurklank, gesprek – Polair met blauw. Flets naast geel of rood, krachtig naast groen of paars

Paars/lila









Stemming - Gebedsfeer, vraagt ontstaat innerlijk om je naar iets hoger dan jezelf te wenden, verinnerlijkt beleven, ontzag, deemoedigheid. Overgave en offerkracht.
Temperatuur - Koel
Licht/duister - Donker; lila heeft een eigen karakter, is nader verwant aan het licht.
Beweging – Is stil, maar licht als het waren van binnen op.
Perspectief - diepte inGebaar - Naar binnen gerichte concentratie, streeft steeds.
Kleurklank, gesprek – polair met geel, flets naast rood of blauw, intensifieert naast oranje of groen.

De kleuren werken op elkaar in. Ontmoeting, samenklank.

Nat-in-nat – vleiend, zachte grensovergangen
Lijn = tekenen
Vlak = schilderen.

Kleuren en hun werking

Kleuren

De ziel leeft in de kleuren; de kleuren beïnvloeden onze emoties – veel in taal te vinden hiervan:
Rood van woede, groen van jaloezie, een gekleurde voorstelling van zaken geven, kleur bekennen, een blauwtje lopen, daar erger ik mij groen en geel aan, geel zijn van nijd, zo rood als een tomaat (schaamte)

Complementaire of contrasterende kleuren worden in het innerlijk gewekt.
Bij jonge kinderen, en ik vermoed bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand ook, werkt de contrastkleuren heel direct. Denken komt nog niet tussenbeide

Blauw – oranje
Geel – paars
Rood – groen
In de kleurencirkel tegenover elkaar

De kleuren brengen ons innerlijk in beweging. In de wereld om ons heen zijn de kleuren ook voortdurend in beweging. Als het lichter is en het is koeler en droger in de atmosfeer, dan kunnen de kleuren transparant en helder zijn. Als het donkerder en warmer is, kunnen de kleuren opgloeien en sterker zijn. De verschijning en de bewegingen van de kleuren in de ruimte om ons heen zijn steeds afhankelijk van de sterkte van het licht en de werking van de duisternis.
Geel – rood actief, warm, licht.
Rood – violet passief, koud, duister.

Karakter, Temperatuur, Beweging, Gesprek, Gebaar.

Karakteristieke kwaliteiten blijven in het water werkzaam; geen bindmiddel of substantie dat het beïnvloed in de beweging
Regenboog – niet aan materie zuiver kleur

De kleuren werken op elkaar in. Ontmoeting

Nat-in-nat – vleiend, zachte grensovergangen
Lijn = tekenen
Vlak = schilderen.

Rood is niet alleen voor ons gevoel de meest warme kleur, van alle kleuren verwarmt rood licht voorwerpen ook het sterkste in fysieke zin. Ten slotte heeft rood een duidelijk warmte effect op het lichaam. Zelfs bij blinde mensen gaat de hartslag en lichaamstemperatuur in een rode ruimte omhoog.
Moed
Vreugde, jubel
Devotie
Mensenliefde
Offerkracht
Actief rood.
Wekt een gloedvol enthousiasme in onze wil. Eerst daardoor krijgt onze wil richting en kracht. Kortom, rood is verwant aan menselijke wilskracht.
Daarvoor proberen we rood met gesloten ogen te visualiseren. Als dit ons lukt, kunnen we dit beeld loslaten en ons concentreren op de kracht in ons die dit beeld tot stand heeft gebracht. Bij het visualiseren van rood zullen we dan bemerken dat we wilskracht hebben aangesproken. We merken ook aan ons lichaam dat deze kracht in onze onderbuik gelokaliseerd kan worden. We kunnen de oefening ook omkeren. Visualiseert wilskracht
Cholerisch

Associatie
Waar wordt het toegepast in leven? Alarm, brandweer, gevaar, alarmknop noodrem.

Bij het geel is opvallend dat het van alle kleuren het gemakkelijkste te vervuilen is, zeker wanneer het een teer licht geel betreft. Het uitstralende gebaar van het zachtste, teerste geel vraagt om een grote zuiverheid. Bij het schilderen van een uiterst teer geel is dit onmiddellijk te ervaren. We kunnen concluderen dat geel wordt gekenmerkt door een zuivere stralendheid.

Geel, als minst verduisterde licht dicht bij het wit staande, wordt gekarakteriseerd door haar zuivere stralendheid. Wederom zoeken we naar een verwante dynamiek in ons zielenleven. De kracht in onze ziel waar zuivere helderheid of stralendheid van ons gevraagd wordt, is het denken. En zoals we om zelfstandig en helder te kunnen denken iets van onze (duistere) wil in het licht van het denken moeten brengen, ontstaat geel doordat licht een weinig verduistering ondergaat.
In goudgeel licht de klaarheid van het denken.
Blijdschap, vrolijk zijn
Danst en straalt

Sanguinisch

Blauw
Richten we onze blik op het lichte blauw boven de horizon van een wolkenloze winterhemel, dan ervaren we dat onze blik in dit blauw kan rusten. In dit lichte blauw kijkend ervaart men wijdsheid, maar nog geen diepte. Het oplichtende wit van de lucht onmiddellijk boven de horizon straalt op je toe. Het donkerdere blauw van het hoogste punt aan de hemel, het zenit, krijgt juist, zeker wanneer we hoger in de bergen stijgen, in toenemende mate diepte, het wordt zuigend. Vandaar dat de taalwijsheid spreekt van diepblauw. Merken we op dat we bij het zien van een blauwe hemel door een zonverlichte atmosfeer kijken naar het duistere heelal. Naarmate het blauw donkerder wordt, neemt de diepte ervan toe.
In het cyaan ontmoeten we de ademende weidsheid van de ruimte, van de ether, waar ons oog in kan rusten.
Melancholie
Ruimte, verte, uitspansel, onbegrensd
De overeenkomstige activiteit in onze ziel is dat we ruimte in ons innerlijk scheppen, waar een ademende rust kan heersen. Tegelijkertijd merken we dat van deze kleur een verlangen uitgaat dat aan heimwee doet denken. Ademende wijdheid en verlangen gaan samen.
Steiner drukt dit heel kernachtig uit met de woorden: in etherblauw rust het verlangen naar de geest.

Violet
Het stralende karakter van het violet is dan ook volledig tegengesteld aan dat van het geel. Waar het geel een uitwendig stalend gebaar laat zien, zouden we bij het violet kunnen spreken van een inwendige, naar binnen gekeerde, straling. P passieve violet als het oplichtende duister.
Visualiseren we violet, dan worden we een sterk naar binnen gerichte concentratie gewaar die gepaard gaat met de beleving van overgave, je erin begeven. Dit keer treedt er niet een bepaald lichaamsdeel op de voorgrond. Stemming die van offerkracht, deemoed en overgave.
Eeuwigheid, gebed, eeuwigheid.
Paars ernstig, moed gevend

Groen
De groen van de regenboog. Verwondering, sensitiviteit,
Visualiseren we groen, dan ervaren we een kracht van harmonie en evenwicht, verbonden met de beleving van het gehele lichaam.
Groen ademt leven
Neutraal, balans.
Flegma
Begrip hebben voor de wereld
Rust, vrede
Denken
Prille onschuld

Associatie
Waar wordt het toegepast in leven? Verkeerslicht, veilig, een groentje, planten op de vensterbank, rode paprika of tomaat om een groen dis op te fleuren.

Oranje
Warmte, energie
Zelfkennis – goede en zwakke eigenschappen

Kleur beleving

Een schilderactiviteit met geel, rood en blauw




Een stralende Geel en een stille Blauw waren grote vrienden geworden. Geel straalt blauw tegemoet. Blauw voelde zich zo fijn, hij strekte zich wijd over zij stralende vriend heen, in een omhelzing. Ze omarmde elkaar in blijdschap en toen--- kregen zij beide een groene jasje aan! De zon vond het heel fijn dat geel en blauw zulke grote vrienden geworden waren, hij stuurde zijn warme zonnestralen. Wat een vreugde! Daar kwam rood tevoorschijn. Als een vrolijk bloempje stond hij in het groen te jubelen.

donderdag 29 oktober 2009

Morele kleuroefeningen van Audrey McAllan

De Morele kleuroefeningen

Bronnen: Hoofstuk 8, "Sleep" van Audrey MacAllan en de website van Joep Eikenboom: http://vo-extrales.blogspot.com/

Deze schilderoefeningen zijn niet eerder geschikt dan vanaf het twaalfde levensjaar, wanneer in klas 6 de chronologische geschiedenis wordt geïntroduceerd. In deze periode ontwaakt voor het eerst de gewaarwording van het eigen skelet in het bewustzijn.

Spreuk


1. “Standvastig sta ik in het bestaan” (vanuit stand wordt de linkervoet opzij geplaatst)
2. “Met vertrouwen betreed ik het levenspad” (rechtervoet zijwaarts – het kind staat nu met voeten gespreid)
3. “Liefde koester ik in de kern van mijn wezen” (linkerarm opzij op schouder hoogte)
4. “Hoop leg ik in al mijn daden” (rechterarm op schouderhoogte)
5. “Vertouwen stuur ik in mijn denken” (hoofd zo houden dat de leerling vooruit kijkt met het hoofd heel licht naar achter gehouden)

De houding in de vijfster wordt als volgt opgelost: Ontspan het hoofd, rechterarm, linkerarm, rechtervoet aansluiten, linkervoet aansluiten zodat de voeten gesloten staan als aan het begin van de spreuk. Deze ervaring kan worden versterkt door daarna twee of drie maal in de sterhouding te springen. Nu kan de schildering gemaakt worden. (aanbevolen spreuk en aanwijzingen Joep Eikenboom)

Eerst de vermiljoen kleur aanbrengen, daarna met spons of penseel de stervorm er uit wassen.



Eerste oefening: de kinderen krijgen de gelegenheid om zelf te kiezen welke kleur zij de ster willen maken.

Geel wil niet ingeperkt zijn en het geheel wordt te heet en vlammend. Hoe kunnen wij de ster goed laten stralen in het vermiljoenrood?

 Door gesprek de kinderen leiden tot een ander keuze: wij willen het 'koeler' maken, magenta (perzik-bloesem) wordt uiteindelijk de kleur waarmee de ster geschilderd wordt.


Eerste oefening:
Men kan op twee manieren te werk gaan. Beschilder het papier geheel met vermiljoen door met rechte ononderbroken streken van links naar rechts over het papier te schilderen. Hierdoor wordt een nerveus borstelen met de kwast tegengegaan en de leerling leert om een goede laag verf aan te brengen. De streek kan weer worden opgepakt vanaf de plaats waar de verf te licht wordt om zo een egaal kleurvlak te krijgen.

De vijfster kan dan uit deze zee van kleur worden gehaald met een spons of met de kwast. Als alternatief kan men de stervorm uitsparen. Dit is vooral te gebruiken wanneer de schildering wordt herhaald. Men zegt niets over de kwaliteit van het vermiljoen of het effect van deze kleur op de ziel.

Alleen bij deze eerste schilderoefening kunnen we het kind vragen welke kleur hij zou kiezen om zijn vijfster te schilderen, en wel zo dat het vlammende vermiljoen zich terug houdt van de ster en door de kleur van de ster in evenwicht wordt gehouden. De meeste kinderen kiezen onmiddellijk geel en daarin ligt nu eigenlijk het probleem. Geel is juist de kleur die niet moet worden begrensd. Geel moet oplossen en moet kunnen wegvliegen. In het geel houdt de ziel iets vast wat moet worden opgelost. Het vermiljoen drijft het in de ziel vastzittende geel uit. Ik stond de kinderen toe om hun vijfster met geel in te kleuren vanaf het moment dat ik eens zag dat Fra Angelico in zijn fresco’s deze twee kleuren gebruikt had voor Maria Magdalena. Dan vragen we de leerling of hij het resultaat bevredigend vindt. Als het antwoord “ja” is geven we geen commentaar. We herhalen de oefening de volgende keer en vragen weer welke kleur hij voor de ster wil gebruiken. Als hij te kennen geeft dat hij het resultaat niet zo geslaagd vindt kunnen we de relatie tussen de twee kleuren bespreken en bijvoorbeeld uitleggen dat het geel het vermiljoen juist vlammend en te heet laat worden. Dan ontstaat de vraag: “Hoe kunnen we het vermiljoen juist koeler doen lijken?” Er zijn kinderen die toch vast houden aan het geel, anderen doen voorstellen voor andere kleuren en realiseren zich dan dat ook die niet bevredigend zijn. Dan kunnen we de leerling de suggestie aan de hand doen om en perzikbloesem, magenta (rood-violet) te gebruiken. Dit geeft altijd grote voldoening. Ik heb geleerd om bij deze combinatie enige weken te blijven en daarna pas verder te gaan met de volgende schilderingen van de serie, waarbij ik de leerlingen precies vertelde welke kleuren zij moesten nemen.

Voor uitgebreide omschrijving van deze schilderoefening de vormen en de kleuren, zie: http://vo-extrales.blogspot.com/

Deze oefening heb ik met 4 kinderen gedaan.
Eerste oefening


Eerste sessie: een kind koos groen (het contrastkleur!) drie kinderen kozen geel.
Tweede sessie: Een geel, een blauw, een paars en een karmijnrode ster!




b. De Griekse letterreeks











Tweede oefening:

a) Beschilder het blad, zoals hierboven beschreven, met een oranje kleur. Neem uit of spaar een zesster uit en kleur die in met een licht Pruisisch blauw. Sommige kinderen vinden het moeilijk om zich een beeld te vormen van een zesster. Zelfs na de meetkundeperiode. Soms blijft er enkel een driehoek over en worden de andere punten weggehaald. Maar iedere keer als de serie gemaakt wordt, is de ster groter en beter van vorm.
Oranje met de Pruisisch blauwe zesster. (kleur en vorm van Hilde Boos-Hamburger) Dit is de geboortester van de incarnatie. Hier verenigen zich de hogere mens en de lagere mens, om op aarde het werk aan te vangen. De mens incarneert in de materie; substanties verdonkeren het geestelijke licht. Ons skelet bestaat uit verdicht licht. De cellen van onze beenderen hebben een zeshoekige vorm. We begeven ons van een innerlijke vorm naar een uiterlijke vorm. Steiner beschrijft in een andere voordracht het oranje als ‘in de geestelijke wereld net zo stromend als in de fysieke wereld’. De zesster wordt ingevuld met de complementaire kleur van oranje en krijgt de kwaliteit van de ruimte.

 b) De Griekse letter, de afkorting van de naam van Christus
De oefening levert verrassend positieve resultaten ten opzichten van behendigheid en coërdinatie van oog en hand. Alle kinderen krijgen het voor elkaar om alleen het blad te vullen met de basiskleur en zij hebben maar heel winig hulp nodig bij het invullen van de vormen:
5-ster, 6-ster, alpha, chie tot nu gedaan (10 december) Ook bij het lopen van vormen en bij het vormtekenen is er vooruitgang te zien. Dat heeft volgens mij observatie direct te maken met deze reeks schilder-oefeningen.


Derde oefening:


a) Begin met een laag citroengeel en maak daarin een oranje cirkel (bol)
Geel met een oranje bol. (vorm van Hilde Boos-Hamburger) De cirkel is een beeld voor de perfecte vorm van het astraallichaam. De mens draagt zijn zelfbewustzijn in de kleur geel de stroom van het aardse bestaan binnen.




b) De zogenaamde ’Evolutie-rij’ -een euritmieoefening- begint met de klank B. Vandaar de keuze voor de letter Bèta.











Vierde oefening


a) Een groene ondergrond waarin verschillende bladmotieven, plantenmotieven kunnen worden geschilderd in diverse tinten groen.
Groen met bladmotieven. (vorm van Hilde Boos-Hamburger) Een houvast hebben aan het heden, een wakker worden in de dagbewuste persoonlijkheid met zijn intellectuele vermogens. Groen is een geliefde kleur bij pubers, de levenskrachten komen onder de invloed van het bewustzijn en diens doodsprocessen in het lichaam.
Let op: bij het schilderen van de achtergrond bij de letter moet deze met verschillende tinten groen worden uitgevoerd . Het letterteken in één tint groen.

b) Theta









Vijfde oefening:

a) Een kobalt blauwe ondergrond met daarin een karmijnrode lemniscaat.
Kobaltblauw met lemniscaat in karmijn. Blauw en rood zijn de kleuren van de Madonna. Zij zijn de archetypische kleuren van de ziel, van haar mogelijkheid om innerlijk de koele afstand van het blauw te ervaren en de warme nabijheid van het rood. Het zijn kleuren van beweging, van ontspannen en samentrekken. Ze hebben een fysiologische relatie tot de ogen – de poorten van de ziel – blauw met het linkeroog en rood met het rechteroog (zie ‘De Extra Les’). Door deze kleuren wordt de ziel bevrijd van haar lichamelijke betrokkenheid en kan zij objectief in haar eigen innerlijke ruimte leven. De lemniscaat is de vorm waarin een evenwicht wordt getoond tussen boven en onder in een circulerende beweging.

b) De Griekse letter Tau is het symbool van het leven.










Zesde oefening:
a) Een ondergrond van blauwviolet waar doorheen een klein beetje zwarte verf is gemengd, waardoor de kleur wat wordt getemperd. Daaruit wordt een vierkant weggehaald of uitgespaard. Dit wordt in gekleurd met kobalt blauw waarin een diagonale zigzag lijn van goudgeel
Violet/zwart met blauw/geel. (kleuren van Hilde Boos-Hamburger) Dit is een moeilijke kleurcombinatie. Hilde Boos-Hamburger refereerde aan een aantekening in een van Rudolf Steiner’s notitieboekjes die hiermee samenhangt. “In het groen verhindert het licht dat blauw en geel uiteenvallen. In het violet wordt dit uiteenvallen bevorderd.” (uit: Rudolf Steiner - Farbenerkenntniss, GA 291a). Rudolf Steiners voordracht over de ruimtedimensies vormde de basis voor de vorm van deze schildering (GA 213).

b) De letter Omega beëindigt de sequentie.






Dat is het einde van de serie. Het kan zo vaak als nodig is herhaald worden, elke week een schildering. Ook kan de serie goed met potlood worden herhaald en uitgevoerd met de arceertechniek.

We kunnen begrip ontwikkelen voor bovengenoemde opmerkingen van Rudolf Steiner over blauw, geel, violet en ook een uitleg over het effect van de hele serie, wanneer we kijken naar de tekeningen, die kinderen maken in de kleutertijd. We moeten daarbij een duidelijk onderscheid maken tussen het effect van het schilderen en het effect van tekenen op het kind. Bij het schilderen roepen de kleuren de ziel op tot activiteit om met hen samen te smelten, om via het gevoel te leren begrijpen wat de ingeboren wetten en relaties van de kleuren zijn, om objectiviteit te ontwikkelen.

Bij het tekenen doet de ziel een mededeling over zichzelf in relatie tot beweging, perceptie/waarneming en gevoelsleven. Dit laatste gebeurt in een taal van archetypes, de kleuren zijn aanwezig als feiten van de ziel en er is geen sprake van een samenvloeien met de kleur, zoals bij het schilderen waarbij de kleuren gemengd zijn met water.

Voor het kind is het gras groen, de wolken zijn wit, rook zwart enzovoort. Dit zijn kleurarchetypen waarin de ziel van het kind leeft. Er zijn kinderen die, wanneer zijn voor het eerst in de kleuterklas komen, zich storten op het blauwviolet en het overmatig gebruiken. Men kan meestal vaststellen dat van deze kinderen te vaak geëist werd dat zij zielenkrachten gebruikten, die alleen echt gebruikt kunnen worden na de tandenwisseling. Dit zijn de kinderen die te vroeg keuzes moeten maken. Of, juist in het andere uiterste geval, kinderen bij wie de wil door volwassenen is overweldigd doordat die alles voor hen doen: aankleden, zelf de vragen beantwoorden voordat het kind het antwoord kan formuleren. Dit soort gedrag van volwassenen dwingt het kind in een veel te sterke verbinding met de fysiologische krachten van de lichamelijke processen, waarin de krachten van antipathie en sympathie als objectieve factoren aan het werk zijn (zie: Rudolf Steiners Algemene Menskunde, 2e voordracht).

Als deze krachten op een normale manier vrij komen van het lichaam bij de tandenwisseling worden ze in tekeningen door het gebruik van blauw en rood afgebeeld, en in hun relatie tot ontwikkeling van de oog-kleur-voorkeur (zie ‘De Extra Les’). De noodzaak van het kind om violet te gebruiken laat zien dat op deze twee krachten, die in het kind werkzaam zijn, al te vroeg een appel is gedaan en dat ze in het organisme onder druk worden beleefd. Zwart is een noodzakelijke kleur voor jonge kinderen om te kunnen gebruiken in hun tekening. Het kind gebruikt zwart om zijn eerste beleving van zijn eigen fysieke lichaam uit te drukken. Een gezond kind gebruikt zwart precies op de juiste plaats, tijd en in de juiste hoeveelheden. Een kind dat te sterk verstrengeld is in de mechanische bewegingen van zijn lichaam gebruikt zwart op vreemde plaatsen, steeds weer en overmatig. De kleuren die een kind gebruikt om de harmonieuze verbinding met zijn lichamelijkheid uit te drukken zijn voor de tandenwisseling blauw en geel; vanuit deze kleuren weeft de ziel van het kind zijn verbinding met het erfelijkheidslichaam en vormt dit om.

Wanneer we nu de kleurencombinatie van de 6e schildering nog eens nader bekijken, zien we dat de ziel geleid is tot het moment dat het zich kan bevrijden van een te sterke verbinding met de krachten in het fysieke lichaam (violet en zwart), zichzelf kan bevrijden van intellectualisme (groen), en de krachten terugkrijgt waarmee hij het leven is binnen gekomen (geel en blauw). Dit jeugdige element was ingekapseld of ongebruikt; is dit element vrij dan kan de ziel verder vooruit komen. De eerste oefening geeft dus het probleem aan, de laatste geeft het antwoord. De tussenliggende schilderingen geven de ziel een beeld van zijn eigen natuur. De ziel wordt geholpen om de tijd voordat hij de wereld binnen kwam te recapituleren en zich opnieuw te verbinden met de impulsen en met de intenties van zijn huidige incarnatie.

Deze oefeningen zijn ook waardevol omdat ze weinig tijd kosten, 10 tot 15 minuten. Zij kunnen individueel worden gedaan als een speciale therapie met de nodige herhaling of ze kunnen aan een hele klas worden aangeboden voor de periodeles als een manier om in het algemeen harmoniserend te werken. Dit zal meer en meer nodig worden omdat psychologische druk het leven steeds meer beïnvloeden zal. We hebben al ontbijttelevisie, wat betekent dat alles wat de ziel meebrengt vanuit het slaapleven onmiddellijk wordt geattaqueerd en vervreemd van zijn geestelijke wortels. Een eenvoudige schilderoefening zal de beste hulp zijn voor het zielenwezen van het kind om zich zelf bijeen te pakken en met het hele wezen aan de les te beginnen.

De oefeningen en uitleg zijn te vinden op de website van Joep Eikenboom: http://vo-extrales.blogspot.com/

vrijdag 18 september 2009

De eerste zeven jaar - Audrey MacAllan

De ontwikkeling van het kind in de eerste zeven jaar als basis voor het leren

 Spreuk van Rudolf Steiner


In het wereld-al
Weeft het wezen van de mens.
In de kern van de mens
Werkt het spiegelbeeld 
Van heel de schepping.
Het IK verbindt de twee
En schept aldus
De ware zin van het bestaan.


vertaling: Henk van Oort


Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
op zaterdagochtend 2 mei 1987 - 9.30 u.

Wanneer we spreken over de wezensdelen van de mens, dan mogen niet spreken over ons fysiek lichaam, ons echterlichaam, ons astraallichaam, maar we moeten zeggen het fysiek lichaam, het echterlichaam, het astraallichaam. Deze wezensdelen van de mens zijn namelijk door de Hiërarchieën voorbereid gedurende eerdere aarde-evoluties, te weten Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan. De wezensdelen zijn universeel en wij, als "Ik ben" mogen hen gebruiken, maar ons persoonlijke Ik heeft ze niet zelf gemaakt. Zij geven ons vermogens voor onze ontwikkeling, want door middel van deze wezensdelen kunnen wij de gewaarwordingsziel, de verstandsziel en de bewustzijnsziel ontwikkelen.
In "De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie" beschrijft Rudolf Steiner de kinderlijke ontwikkeling als "drie geboorten". De periode van de werkelijk fysieke geboorte tot het 7e jaar (de tandenwisseling) is de tijd van de opvoeding van het fysieke lichaam. Het kind leeft dan in empathie met de gehele hem omringende omgeving inclusief de morele kwaliteiten van die omgeving, vooral van de mensen om hem heen. In het wezen van het kind leeft een sterke wil om de wereld op te nemen en na te bootsen. Het kind bootst na omdat "de wereld goed is". In de periode van 7 tot 14 jaar is er een verandering van bewustzijn. Het kind zoekt stabiliteit in de wereld. Het wil een autoriteit, die hem wijst wat goed of slecht is. Het wil respect opbrengen voor de opvoeder. Het ervaart: "de wereld is mooi". De periode van 14 tot 21 jaar is de tijd van idealisme. Het kind zoekt zelf zijn held om na te volgen. Het wil ervaren: "de wereld is waar".
Dit zijn 3 stadia van incarnatie van de ziel. Rond het 7e jaar is het etherlichaam vrijgekomen van het etherlichaam van moeder. Rond het 14e jaar wordt het astraallichaam geboren en als we het etherlichaam goed opvoeden is het astraallichaam niet te chaotisch. Rond het 21e levensjaar zou de "schaal" klaar moeten zijn om het "Ik" te ontvangen. (P.S. Deze drievoud spiegelt zich in het klein ook in elke afzonderlijke periode.)

Het wordt steeds belangrijker dat we allemaal iets weten over de ontwikkeling in de eerste zeven jaar en dat we kunnen we leren van de kleuterleidsters. Maar de kleuterleidsters zouden ook de kinderlijke ontwikkeling tot minstens 9 jaar moeten bestuderen.
De eerste zeven jaar is de periode van de opvoeding van het fysieke lichaam, zodat het "Ik" geboren kan worden in het etherlichaam. Tegelijkertijd leggen we dan ook de basis voor de geboorte van de bewustzijnsziel(tussen 35 en 42 jaar). Dus moeten we het fysieke lichaam goed bekijken! Rudolf Steiner beschrijft het fysieke lichaam als de optelsom van alle zintuigen. De oorsprong ervan gaat terug tot de Oude Saturnus. Toen werden het skelet, en alles wat hoort bij bewegingen en het bewustzijn aangelegd.

De ontwikkeling van het fysieke lichaam kunnen we op twee manieren bekijken:
l. vanuit een structureel gezichtspunt, en
2. vanuit een constitutioneel (fysiologisch) gezichtspunt.
(Zie het schema)



Als iets twaalfvoudig is kunnen we verwachten dat er opname van materie is, er wordt iets ruimtelijks gecreëerd. Het zevenvoudige heeft met de planeten te maken: dit is de etherisch/constitutionele kant van de orgaanprocessen.
Het structurele aspect van de fysieke mens vormt een ruimteorgaan. In de eerste periode (0 3 jaar) richt het kind zich op en oriënteert het zich in de ruimte. Een aantal reflexen, die bij de geboorte aanwezig zijn, moeten gedurende de eerste maanden worden geïntegreerd. Wanneer men bijvoorbeeld het hoofd van een jong baby’tje naar een kant draait, dan strekken zich de arm en het beentje aan de "gezichtszijde" en dan buigen het armpje en het beentje aan de “achterhoofdszijde”. Deze reflex noemt men de "Asymmetrische Tonische Nekreflex" (ATNR).
Wanneer men, bij een baby’tje in buikligging, het hoofdje voorwaarts buigt, dan buigen zich de armen in de ellebogen en strekken zich de benen; als men het hoofdje achterwaarts buigt, dan strekken zich de armen en buigen zich de benen in de knieën. Deze reflex noemt men de "Symmetrische Tonische Nekreflex" (STNR).

Het proces van het kruipen zorgt ervoor dat deze reflexen worden geïntegreerd in het neurologisch-motorische systeem. Wanneer ze blijven, bemoeilijken ze de ontwikkeling en dit zal later effect hebben op het leren. Kinderen waarbij dat het geval is, hangen op hun bank, of hebben de gewoonte van op één been te zitten, of de rest volgt wanneer ze een arm uitsteken. Ze hebben ook problemen in de euritmie. Het komt voor dat kleine kindjes, die deze reflexen overwonnen hebben, een verkoudheid of een oorontsteking krijgen. Wanneer die dan behandeld wordt met antibiotica, komen deze reflexen soms terug en verdwijnen ze niet meer. Deze verschijnselen zijn geen gewone onhandigheid ("clumsiness").

Tussen 3 en 5 jaar ontwikkelt zich de symmetrische fase (sidedness). Het kleine kind gebruikt zowel links als rechts: beide lichaamshelften worden geoefend, opgevoed. Er is een barrière tussen beiden ("middellijnbarrière"). Deze vormt een bescherming zodat het kind inderdaad beide helften van het lichaam kan ontwikkelen. Er is ook een "horizontale middellijn", die boven en onder scheidt. In de periode van de horizontale middellijn spelen de kinderen bijv. paardje, waarbij ze een koord rond de taille doen! Het is de tijd van het creatieve spel. Dan praten ze constant tegen de poppen of tegen zichzelf terwijl ze spelen. Als dat niet gebeurt, kan men later ellende krijgen. De middellijnbarrières dienen tussen 6 en 7 jaar te verdwijnen. Dus mogen de kinderen pas naar de eerste klas als ze 6½ jaar (en liefst ouder!) zijn!
Sommige ouders van kinderen tussen 4½ jaar en 5½ jaar denken dat hun kind linkshandig is, terwijl het dat helemaal niet is. Het valt de ouders enkel op wat het kind links doet. Dat is dan "pseudolinkshandigheid" (zie: ‘Teaching Children Handwriting’ van Audrey McAllen).

Veel latere leerproblemen hebben o.a. met de twee middellijnen te maken, bv. "spiegelen". Bij het schrijven moet de verticale barrière overwonnen zijn. Er zijn bv. kinderen die hun hand opheffen als ze aan de verticale middellijn komen. Er zijn kinderen die bij het schrijven op de rechterkant leunen om de middellijn niet te hoeven kruisen! De remedial teacher zou in de klas kunnen komen om deze fenomenen mee te helpen opsporen.
Om te onderzoeken of een kind problemen heeft met de horizontale middellijn moet men speciale technieken gebruiken. Men moet kijken naar wat de kinderen niet doen, naar wat ze ontwijken. Bv. deze kinderen bukken zich niet, maar in de plaats daarvan hurken zij , als ze iets van de grond moeten oprapen.

De derde periode van de eerste zevenjaar is voornamelijk een groeiperiode. Het kind begint het creatief spel los te laten. De kinderen beginnen elkaar te plagen, elkaar te stoten, enz... Die kinderen verstoren dus de harmonie in de kleuterklas en een kleuterleidster, die een sterk gevoel heeft voor creatief spel heeft daar dan moeite mee. Ze definieert dat gedrag dan als "schoolrijpheid" en ze wil die rustverstoorders dan naar de eerste klas verwijzen. Maar…dit alles is echter geen teken van schoolrijpheid. Het kind wil consolideren wat het verworven heeft en het moet daar dan ook de gelegenheid toe krijgen. Het wil dan dingen doen, bijvoorbeeld iets met de jongere kinderen, de baby’tjes en de peutertjes tot 3 jaar, die nog in hun zeepbelletjes leven.
Op structureel gebied moet het kind nu zijn lichaamsgeografie (in het gewone taalgebruik: "lichaamsschema") consolideren.
Wanneer de periode van 0 tot 3 jaar niet goed doorlopen is, heeft het kind vaak al geen goede lichaamsgeografie. Dat spiegelt zich in de kindertekeningen: het moet nu (derde periode) een drieledig mensfiguurtje tekenen met een middellijn.

Rond het 12e levensjaar beleven kinderen hun fysieke lichaam opnieuw. Het beenderstelsel voelt niet als van henzelf, maar als een innerlijke buitenwereld. Ze willen er dan met hun ziel op stampen. Als ze dan geen goede "lichaamsgeografie" hebben, dan is er niets om op te stampen. Er is dan niets waar het "willen" kan op staan, het lichaam draagt de ziel van het kind onvoldoende. Het gevolg ervan is wilszwakte. Kinderen "wensen" dingen te doen, maar ze kunnen het niet verwerkelijken. Door klassikaal de "spot check" af te nemen, kan men dat onderzoeken (zie: "De Extra Les"). Het is mij gebleken dat gemiddeld tweederde van de klas geen goede lichaamsgeografie heeft. Ze tekenen mensfiguren zoals 3 5 jarigen dat doen. Wanneer deze lichaamgeografie onvoldoende is, dan heeft de bewustzijnsziel dan geen goede fysieke basis -"schaal"- om zich te ontwikkelen. De gevolgen hiervan zijn te zien tot in het voortgezet onderwijs (de middelbare school). De kinderen gaan dan naar de bovenbouw zonder deze drieledigheid goed ontwikkeld te hebben.

Wat kunnen de kleuterjuffen hieraan doen? Ze moeten minstens leren te zien dat de primitieve reflexen en de middellijnbarrières volledig verdwenen zijn als de kinderen naar de 1e klas gaan. Ze kunnen dan op tijd remediëren via het spel van de kinderen.
Structurele problemen kan je ontdekken op de kindertekeningen. Je ziet dan bijvoorbeeld dat het hoofdje niet juist op de schouders getekend staat. Dan blijkt vaak dat het kinderen zijn die als baby van de stoel gevallen zijn of zoiets dergelijks, en dat er bijvoorbeeld iets verkeerds geschoten is tussen twee wervels in bv. de nek. Dit geeft dan een "verkeersopstopping" in de zenuwen. Er ontstaat een soort "paresthesie", needles and pins (= tintelingen, alsof er mieren over lopen). Dit gevoel is dan bij het kind constant aanwezig zonder dat het zich er bewust van is. Het beïnvloedt alle bewegingen en het kind gaat zijn bewegingen zo aanpassen dat die vervelende gevoelens zoveel mogelijk vermeden worden. Cranio-sacrale osteopathie kan daarbij hulp bieden. Het brengt het lichaam terug in de juiste constructie, zodat heileuritmie (euritmietherapie) en remediërend werk kunnen gaan aanslaan. (P.S. In Amerika zijn er cranio-sacrale osteopaten welke antroposoof zijn)
De laatste visie van de wetenschap op de hersenen is, dat de hersenen veel plastischer zijn dan men eerst aannam en dat ze daarom ook later nog (her )opgevoed kunnen worden. Men kan het kind ook later nog leren, zich naar de rechterkant van het lichaam te oriënteren, op een rustige manier, met behulp van bepaalde oefeningen.

Overgenomen uit de blog van Joep Eikenboom.

In de blog van Joep Eikenboom wordt materiaal gepubliceerd, verzameld over de achtergronden van Audrey McAllens "The Extra Lesson".

vo-extrales.blogspot.com
De Extra Les is niet zo maar een boek met oefeningen. Het is veel meer een concept dat Audrey McAllen heeft ontwikkeld vanuit de antroposofie en de vrijeschool-pedagogie. Wie met de oefeningen uit De Extra Les wil werken doet de zaak recht door zich ook steeds weer opnieuw bezig te houden met die achtergronden. Volgens Audrey moeten we ons werk voeden vanuit Rudolf Steiners antroposofie. Daarnaast moeten we ons openstellen voor inzichten die door de moderne wetenschap gevonden worden, maar steeds opnieuw proberen die inzichten te laten bevruchten door en te verbinden met de antroposofische menskunde. Pas dan mogen we verwachten dat hiërachische wezens uit de wereld der engelen zich met ons werk willen verbinden ten bate van de kinderen. Laten we die aanwijzing van Audrey McAllen zeer serieus nemen.

Overgenomen van de blog van Joep Eikenboom

Pictolezen

1. Starten met spreuk

Ik sta hier
Onder mijn voeten de aarde
Boven mijn hoofd de zon
Vast en zeker.

Zeker en vast
De aarde onder mijn voeten
De zon boven mijn hoofd.
Hier sta ik

2.  Klanken en letterbeelden
De volgende klanken chirofonetisch op de rug doen - K, O, A, ij, M. Deze letters komen veelvuldig voor in het pictolezen-programma.

Koning Karel komt kijken
Kijken komt Koning Karel.

3. Tekenen
Voortekenen en daarna tekenen kinderen de letterbeelden.

4. Typen. Op de computer zoeken naar de letterbeelden en met hulp van de juf. of leidster de regel

" Koning Karel komt kijken " typen.

Ook de S wordt bij een ander gelegenheid getekend en chirofonetisch op de rug gedaan, samen met de M, A, O, T & P. ( ook letters die ze al kennen vanuit het programma "Kijken en kiezen")
Stampen en stoten.
Stoten en stampen.

Het letterbeeld S tekenen.
De regel op de computer typen en uitprinten.
De andere, reeds bekende letterbeelden (voorheen als beeldletter gedaan en nu weer in het pictolezen-programma tegengekomen) kunnen ook ingescherpt worden al naar gelang wij ze tegenkomen.

4. Pictoverhaal Wij blijven een tijd lang met het sprookje van Goethe werken.
Het verhaal tot waar wij gekomen zijn samen ophalen. Figuren op tafel plaatsen om het verhaal uit te beelden. Het verhaal verder vertellen.

Picto's van de Groene Slang en de Witte Lelie "lezen"








3. Werken mer computerprogramma - "Kijken en kiezen"


4. Afsluiten met spreuk

Ruimtelijke dynamiek, lateralisatie

Bewegingsdynamiek, klank en spraak

Beginspreuk (gezamenlijk)
Standvastig paats ik mij in het leven.
Zeker ga ik mijn levensweg.
Liefde koester ik in mijn wezenskern,
Hoop leg ik in mijn handelen.
Vertrouwen heb ik in mijn denken.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel,
Deze vijf begeleiden mij.

1x stilstaand zeggen; 1x alleen met bewegingen, geen woorden.

Bewegingen
Eerste regel: voeten stevig bij elkaar, armen voor de borst kruizen.Tweede regel: linkervoet zijdelings naar buiten bewegen.Derde regel: linkerarm naar zijkant strekken.Vierde regel: rechter voetzijdelings naar buiten.Vijfde regel: rechterarm strekken.Zesde regel: beide handen op de voorhoofd leggen.
Zevende regel: beide armen naar voren strekken, parralel van boven de hoofd laten zakken tot
midden voor.
Achtste regel: Beginpositie.
Dezelfde spreuk wordt nu individueel met de leidster/leerkracht in een vijfster gelopen.

Standvastig plaats ik mij in het leven. Stilstaand, armen voor zich kruizen.Zeker ga ik mijn levensweg. Lopend, armen meebewegen in loopactiviteit.
Liefde koester ik in mijn wezenskern, Lopen,linkerarm naar voren strekkend.Hoop leg ik in mijn handelen. Lopen, rechterarm naar voren strekkend.
Vertrouwen heb ik in mijn denken. Lopend, beide handen op voorhoofd.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel, Lopend, beide armen voor zich strekkend op hoogte van middengebied.Deze vijf begeleiden mij. Beginpositie.

2. Koperstaaf oefening

De staaf met beiden handen voor zich houden, vertikaal. Eerst kleine golvende bewegingen, langzamerhand steeds hoger & dieper wordend.

Omhoog, omlaag,
Omhoog, omlaag
Zwellen de golven
Spetter, spatter.

Koperstaaf boven hoofd houden met beide handen. Staaf  heen en weer bewegen, voor - achter; door het lokaal bewegen naar voren, naar achteren. Eerst de eerste beweging, dus stilstaand, heel goed eigen laten worden, alvorens de tweede, naar voren lopende deel daarbij in te voegen. Het kan zijn dat dat helemaal niet lukt; dan de oefening gewoon in twee aparte delen laten doen. Blijf het wel geïntegreerd voordoen, het is heerlijk om te zien hoe het later toch wel lukt, in vele gevallen!

Heen en weer,
heen en weer,
Vaart de schip
Over de zee.

3. KRINGSPEL VAN DE WINDEN
(De kring beweegt zich in de rondte.)

"Wij winden - wij winden
zijn hemeise vrinden.
Wij waaien - wij zwaaien
de wereid rond
Wij winden zijn vrinden,
de zwoele - de koele.
Zo komen wij aangesneid.
Maar niet als daar losbreekt,
een tomeloos stormgeweld !"

(Nu komt de Noordenwind in de kring en
gaat rond)
Sterk:
De Noordenwind is guur en koud.
Een nare brompot bars en oud.
Als hij zo echt zijn zin doordrijft,
wordt alles door de schrik verstijft.
Hij striemt, hij geselt in zijn woede.
En vol met hagel zit zijn roede.
Brrr, blijf niet lang, kwaadaardig heer.
Verdwijn vlug naar het Noorden weer.
(Wanneer hij weer in de kring is, komt de vrolijke oostenwind de ronde doen)
De Oostenwind, de Oostenwind,
dat is een vrolijk zwerverskind.
Hij komt van verre, verre landen,
naar onze lage, vlakke stranden~
Dan blaast hij 't duinzand in de zee.
Hij draagt de geur van bloemen mee.
Maar's winters brengt hij kou in ‘t land. Strooit sneeuw uit met een gulle hand.
(Wanneer hij weer in de kring terug is, komt de chagrijnige westenwind)

Westenwind is hier gekomen
over diepe, blauwe zee.
En met duizend donk're wolken,
nam hij alle droppels mee,
die hij reeds had opgezwolgen.
Daarom brengt hij slierten regen.
Huil'rig weer en modderwegen. ­
Kwaadaardig wordt hij pas, Owee !
Als hij storm blaast over zee.
(Wanneer hij weer in de kring is, komt
de luie zuidenwind aan de beurt)
De Zuidenwind had een lange tocht.
De ganse woestijn is hij doorgesjokt.
Dat maakte hem bar warm en zwoel.
Nu ligt hij ginder bij de poel
amechtig neer. Nog lui en moe,
waait hij zichzelf wat koelte toe.
En komt hij eens bij ons hier aan,
vindt hij, dat hij het flink heeft gedaan.
(Wanneer hij terug is in de kring, kan
het spel eindigen met een herhaling van het eerste vers, waarop de hele kring zich beweegt).

Uit: Spel en gebaar, Hermien Ijzerman.

4. Koperbaloefening.
Bron: De extra les Audrey McAllan p. 142
Een aangepaste variatie voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand.

5. Lemniscaat/ rechte lijn tekenen - een aaneenlopende, harmonische ritmische teken-oefening.Deze oefening ondersteund en versterkt focusvermogen, evenwicht, ruimtelijke oriëntatie proprioceptie (opname van informatie betreffende plaatsing van lichaam, beweging enz. door zintuigopnamen)
Bron: De Extra les, Audrey McAllan p. 167

Aanpassing voor het kind met een ontwikkelingsachterstand - de leidster/leerkracht staat achter het kind en stuurt de beweging. Zonder hulp kan het kind het niet. Een bewegingstroom ontstaat op deze wijze en het kind kan er in meegaan. Bouw alles heel langzaam op. Nadat de oefening een tijd herhaaldelijk gedaan is, kan de begeleider voorzichtig aan proberen om het kind tussendoor effens los te laten. Doe het op een wijze dat het kind niet de "stroom" alleen moeten handhaven als hij dat nog niet kan.
Na de eerste deel van de oefening de duimendraaioefening doen. Dan de papier 180 graden draaien; daarna weer de duimendraaioefening.










6. Afsluiten met spreuk.

1x stil, 1x sprekend, 1x stil.


Additionele mogelijke oefeningen: Oefening voor het hele lichaam, p. 126, staafrollen, p. 158 (liedje Skye Boatsong/Schuitje varen) Zie ook de "duimendraaioefening", p. 169
De extra les -Audrey McAllan

schilderoefening - rood/blauw

Blauw-rood oefenreeks

Beginnen met spreuk:

Aan de hemel spreidt zich de regenboog zo blij
Hier op aarde geeft hij de kleuren aan mij.

Geel jij brengt licht en jij glanst
Jij schittert, jij straalt en jij danst.

Blauw biedt omhulling en koele schaduwen,
Wijkt dan weer terug, stil een bescheiden.

Rood is koninklijk en vol moed
Brengt aan ons zijn warme gloed.

Mijn papier licht te wachten
op de schenkende krachten
van de kleurige stralenkrans
met haar lichtende glans.

Blauw & Rood Schildering als zielenoefening
gebaseerd op aanwijzingen van Liane Collot d'Herbois en Audrey McAllan

Een indicatie om deze schilderoefening te gaan gebruiken is, dat een leraar het gevoel kan hebben dat de kinderen waarmee hij werkt ‘substantie’ voor de ziel nodig hebben – bijvoorbeeld voor nieuwe leerlingen in de vrijeschool, overgestapt vanuit het andere onderwijs; wanneer er in de klas een sterke tendens is tot materialistisch denken; wanneer er de noodzaak is creatieve krachten te versterken.
De kleuren Blauw en Rood geven de ziel (het astraallichaam) substantie. Ze zijn de archetypische kleuren voor de objectieve polaire krachten van antipathie en sympathie. Het gebruik van blauw en rood activeert de werkzaamheid van de ziel in de ogen, de zogenaamde oog-kleur-voorkeur. Deze serie schilderingen werkt met het principe van de oog-kleur-voorkeur (zie Audrey McAllan: De Extra Les). De serie “schudt” het astraallichaam op.
Ter vergelijking zou men hierbij kunnen denken aan het effect dat het heeft wanneer men met een rechtshandig kind de linkshandige versie van de 'Rechthoekige-driehoek-oefening' (zie ook: De Extra Les) doet. Ook kan men denken aan de pedagogische euritmieoefening IAO, die tegen het einde steeds sneller moet worden uitgevoerd en daarna weer rustig.

In iedere sessie maken de kinderen 2 schilderingen, de ene onmiddellijk na de andere. Wanneer men met een groep werkt is het raadzaam om een extra set schilderplanken te hebben, of genoeg ruimte op de vloer om de eerste schilderingen te kunnen neerleggen en laten drogen.
De leraar kan bij de instructie de oefening op het bord voortekenen met krijt, vooral de richting.
De leraar kan met schilderen beginnen meteen na de ochtendspreuk. Bij een goede organisatie lukt het de kinderen om binnen 20 minuten klaar te zijn. De zogenaamde “verloren tijd” van de periode wordt terug verdiend, doordat de kinderen na deze oefeningen meestal goed aan het werk gaan.

eerste sessie (a)
1. Met lange penseelstreken van links naar rechts wordt het eerste vel papier langzaam blauw geschilderd. (Het liefst Kobaltblauw, anders Ultramarijn. (BESLIST GEEN Pruisisch blauw) Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer onmiddellijk daarna een tweede vel papier en beschilder dit met Karmijnrood, met dezelfde techniek.

tweede sessie (b)
1. Met lange penseelstreken van links naar rechts wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. De bovenste helft rood, de onderste helft blauw. Zorg dat de verf niet wordt gemengd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, de bovenste helft blauw en de onderste helft rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.

derde sessie (c)
1. Met lange penseelstreken wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. Eerst de linkerhelft tot het midden rood, dan vanaf het midden tot rechts blauw. Jonge kinderen mogen eerst een middellijn aangeven als steun voor de ruimteverdeling. Zorg dat de verf niet wordt gemengd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, eerst de linkerhelft tot het midden blauw, dan vanaf het midden tot rechts rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.

vierde sessie (d)
1. Schilder met blauw een cirkelvormige bol in het midden van het papier. Schilder hier omheen Karmijnrood.
2. Op het tweede papier komt een Karmijnrode cirkelvormige bol waarom heen het Kobaltblauw of Ultramarijn.

vijfde sessie (e)
1. Met lange penseelstreken wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. Van links naar rechts wordt met Karmijn begonnen. Iedere volgende streek wordt iets korter zodat rood de linker bovenhelft van het papier bedekt. Er ontstaat een diagonaal. Jonge kinderen mogen eerst de diagonaal aangeven als steun voor de ruimteverdeling. De andere helft wordt van de diagonaal in horizontale streken naar rechts blauw geschilderd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, de linkerbovenhoek tot de diagonaal blauw, dan vanaf de diagonaal in horizontale streken naar rechts rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.


aanbevolen optie: een zesde sessie
1. Viridiaangroen (Stockmar: Blaugrün) en magenta (Stockmar: Rotviolet. Winsor & Newton: Quinacridone Magenta is veel mooier) schildering (zie De Extra Les) Eén schildering met rustige streken van links naar rechts veridiangroen. Dit totdat ¾ van het blad beschilderd is. Daarna de onderste helft met magenta om een balans te creëren tegen het vele groen. Deze schilderoefening helpt de Ik-organisatie de zintuigen beter te doordringen.


















Bron:
http://vo-extrales.blogspot.com/2009/05/oog-kleur-voorkeur-blauw-rood.html
http://vo-extrales.blogspot.com/2009/02/sleep-hoofdstuk-8.html
Volgende reeks oefeningen:
http://vo-extrales.blogspot.com/search/label/schilderoefening

Afsluiten:
Op mijn papier spreidt zich nu de regenboog zo blij
Hij gaf zijn kleuren aan mij.

Geel bracht licht en glans,
Hij schittert, hij straalt, hij danst!

Blauw bracht omhulling en schaduw,
Hij wijkt terug, stil en bescheiden.

Rood zo koninklijk en vol moed
Bracht zijn warme gloed.

Mijn papier licht te drogen
Met schenkende krachten,
Met kleurige stralenkrans,
Met lichtende glans.

Gebaren

Het jonge kind

Gebaren


Gebaren horen bij onze dagelijkse handelingen - hoe doen wij iets? Hoe raken wij de dingen aan, hoe hanteren wij ze? Hoe beweeg ik in de ruimte? Lichaamstaal, wordt het ook wel genoemd.

De gebaren van onze dagelijkse handelingen tijdens de arbeid zijn grotelijks veranderd ten opzichten van vijftig, zestig jaar geleden. Alles is gemechaniseerd en wij staan verder van de dingen af - stofzuiger in plaats van bezem, wasmachine en geen wrijven of wringen komt meer te pas in het wasproses van ons kleding en "linnengoed" De boer heeft een "combi" om de oogst binnen te halen, alles vind plaats in een enkele onzichtbare gebeuren. Een e-mail versturen in plaats van een brief op de bus doen.

Voor het opgroeinde kind is het des te meer noodzakelijk dat het de zinvolle handelingen en gebaren daarmee gepaard gaand -  waarbij er nog een directe verbintenis met de dingen tot stand komt en beleefbaar is - meekrijen.

Hieronder een artikel van Ellie Bus uit school krant van de vrije School, Oudorp.

Het gebaar

verschenen in de schoolkrant Pasen 1995
auteur: Ellie Bus
Ik ben al wekenlang van plan een artikel te schrijven over het gebaar, en dan toegespitst op de kleuterfase. Ik kan er nauwelijks toe komen, niet door gebrek aan tijd, maar doordat "het gebaar" zover van ons afstaat. Wat is eigenlijk "het gebaar" Bij het gebaar denk ik aan mijn handen, en kijk er eens naar terwijl ik schrijf. De laatste tijd let ik op mijn handelingen. Hoe draai ik de kraan open, hoe doe ik de afwas, hoe dek ik de tafel, hoe pomp ik mijn fiets op enz. Dan merk je opeens hoe weinig je daar echt mee bezig bent.

Al die handelingen zijn geautomatiseerd, met onze gedachte zijn we bij de dagelijkse zorgen en we gaan er aan voorbij. Bovendien zijn onze huidige handelingen totaal anders dan die uit vroegere tijden. Een knop omdraaien is totaal iets anders dan bv. een kaars lamp of vuur aansteken, de kraan opendraaien is iets anders als water putten, graan malen en koekjes bakken iets anders als een plastic zak open trekken enz. Onze totale dynamiek is daardoor veranderd en zijn we statische burgers geworden en de handelingen die we moeten doen zijn vergeleken met die van vroeger, eenvoudig, We draaien ons hand niet meer om voor een flinke was, en ik kan daar ook blij mee zijn, want we zijn niet meer alleen maar bezig met onze dagelijkse verzorging.

Maar het laat ook iets anders zien. Een zekere verarming t.a.v. onze omgeving. Wij worden a.h.w. verzorgd door automatiseringen die in de loop der jaren in ons leven zijn ingevoerd en die ons het leven een stuk gemakkelijker hebben gemaakt. Maar hoe geven wij nu een stuk zorg terug, die vroeger in die elementaire noodzakelijke handelingen van onze dagelijkse levensonderhoud vanzelfsprekend verweven zaten ? In elke ambacht zat naast de gewone handeling, de juiste aandacht tot een gebaar gesmeed. Heeft u ze nog weleens gezien, de smid, de botenbouwer, de metselaar, de schrijnwerker ? Daar kun je lang en geboeid naar kijken, meegaan in de beweging, in de ademhaling van de ambachtsman.

Op dit moment is er ook veel belangstelling voor de oude ambachten. Geen wonder dat er zoveel belangstelling is voor het schip de Batavia in Lelystad. Indrukwekkend en misschien wel bewondering en heimwee oproepend. Maar het gebaar vinden we niet alleen bij de ambachten, maar ook als ondersteuning van onze taal. De een is daar drukker in, de andere rustig. De een gebaard alleen als hij vrolijk is of indruk wil maken (de bekende middelvinger omhoog), de ander als hij zich niet zo fijn voelt. Het laat in ieder geval iets zien van ons gemoed. Daarnaast kan ons hele lichaam natuurlijk iets uitdrukken in zijn bewegingen b.v. zwierig lopen, huppelen van geluk, krom en zielig, of juist schopperig overal tegenaan.

We gaan nu terug naar het kleine kind, want hoe past het in dit geheel? De mens heeft na een eeuwenlange ontwikkeling zijn rechtopgaande gestalte verworven. Ook het kleine kind, als we daarmee een parallel trekken met de mensontwikkeling, komt vanuit het water aangeland en van liggen tot kruipen, staan tot lopen. De omgeving speelt hierbij natuurlijk een cruciale rol. Een enorme stap vooruit is het moment dat het de beschikking krijgt over zijn handen als "werkorganen." Hij is rechtop gaan lopen, heeft daardoor zijn "zit-natuur" overwonnen, zijn blikveld verandert en hij wordt door het handelen vaardig zijn eigen leven op te bouwen. Maar daar heeft hij ons bij nodig. Niet alleen heeft hij onze aandacht nodig voor hem, maar ook onze aandacht die in onze daden ligt. Het voorbeeld, de zorg die we geven aan onze omgeving, de zorg voor wat we doen. We kunnen bv. iemand iets toegooien of aanreiken, we kunnen ons haasten, gauw, of eerder opstaan en alles rustig doen.

In de kleuterklas zijn we veel bezig met gebaren, en ik heb het als een van de moeilijkste zaken ervaren in dit beroep dat onder de knie te krijgen. In de kleuterklas hebben we de kleine gebaren van de vinger-spelletjes, de grote gebaren van het ambachtsspel -timmerman,bakker,smid-
ondersteunt door liedjes en versjes en het hele grote gebaar, de omhulling van de klas, die tot uitdrukking komt in de veiligheid en geborgenheid binnen de groep en de aankleding van het lokaal. Daarbij hebben we nog euritmie, waarbij we allemaal tot taalgebaar worden. Hierbij staat het gebaar op de voorgrond en moet de taal worden terug gehouden. In de aandacht voor datgene wat je doet, het aanreiken, het ontvangen, het weven, het borduren, het verzorgen van planten , omgeving etc. ligt een morele kracht verborgen. De eerbied. Dit is iets wat kinderen van nature niet met zich meekrijgen, maar alleen door nabootsing kunnen verwerven. Door ons handelen wat we doen en hoe, met welke aandacht en verantwoordelijkheid, dat nemen de kinderen waar en daardoor ontstaat de scheppende liefde.



zondag 6 september 2009

Waarnemingsoefeningen voor de opvoeder - De volheid van de verschijning


Uit het stenenrijk:
Tijdloos rust de rots
roerloos in eigen zwaarte
spreekt de eeuwigheid.



Uit het plantenrijk:
Bloesem blaadjes teer
geruisloos uitgevouwen
in een witte wolk.




Uit het dierenrijk:
Kat is begeerte
verslindend de witte duif
die droomde in ’t groen.

Uit het rijk van de mens:
 De tijd vliegt zo snel
gevuld met duizend dingen
het rustpunt voorbij.

Tekstkleur
Hieronder volgen een aantal waarnemingsoefeningen. De oefeningen worden gegeven om het leren waarnemen voor de kinderbespreking, te ondersteunen. De oefeningen zijn afkomstig uit het boek "Die Kinderkonferenz" van Ingrid Roerman en Bettina Henke, Uitgeverij Freies Geistesleben.

De Methode Een samenspel van drie elementen zijn nodig.
1. Nauwkeurig waarnemen – met wetenschappelijk precisie waarnemen, gekoppeld aan innerlijke activiteit. Doelgericht en zonder vooroordelen.
2. Cultisch, meditatieve concentratie en zelfbeheersing ten opzichte van eigen denken. Ruimte scheppen waarin het wezenlijke waarneembaar wordt.
3. Kunstzinnige, beeldvormende vermogen tot ontwikkeling brengen. Scheppende tot stand komen van innerlijke beweging en beelden.Waarnemen houdt in:
Liefde voor de zintuiglijke verschijning.
Zintuigindrukken ten opzichten van vorm, klank, kleur, reuk, samenstelling, materiaal, tastbare en voelbare elementen van een object of persoon.
Welke zintuiglijke uitdrukkingswijze openbaart het object van observatie.
Jezelf lichamelijk en geestelijk tot een instrument maken om in het waargenomen object te duiken, om met het mee te bewegen.
Ik moet oefenen om innerlijk ruimte te maken waarin ook het ongewone, vreemd aandoende, zich kunt uitspreken.
Om op dat wat ik naar binnen laten komen ook te kunnen antwoorden, moet ik innerlijk het beeld weer laten ontstaan – op zo een wijze, dat jij zeggen kan: ik zie je.
Intieme meeleven met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur (warmte) vormt de basis van het leren om zelf een goed ‘waarnemingsinstrument’ te worden.

Element: Aarde
Mens: Fysieke lichaam
Wat het aangeeft: Uiterlijke verschijning

Element: Water
Mens: Ether lichaam
Wat het aangeeft: Ontwikkeling in de tijd

Element: Lucht
Mens: Astraal lichaam
Wat het aangeeft: Verhoudingen
Element: Warmte
Mens: Ik
Wat het aangeeft: Lotsintentie

In de klassieke kinderbespreking werd er naar de volgende aspecten gekeken:

De biografie tot op datum: zwangerschap, geboorte, ziekten en korte levensgeschiedenis
1. Uiterlijke verschijning – alle fenomenen die aan de fysieke verschijning ten grondslag liggen.
2. Vormkrachten en levenskrachten - meebewegen met het gebaar van deze verschijning; dat houdt in een innerlijk, gevoelsmatige meebewegen maar ook uiterlijk, lichamelijkmeebewegen. Hierdoor gaat men een menselijke verbinding aan met het waargenomen beeld. Men beweegt niet alleen mee maar beleeft ook mee.
3. Nu richten wij ons tot de innerlijke, morele verschijning. Hoe is het, zo te zijn? Welke zielenkwaliteit spreekt hieruit?Tot nu staan wij nog tegenover het fenomeen. Wij moeten nu echter een stap maken om de afstand te overbruggen.
Daarvoor is nodig dat wij ons zo met het waargenomen beeld te identificeren, dat wij het ‘worden’. Nu beleven wij het van binnen. Het kan best beangstigend zijn, zo diep met het waargenomen te identificeren. Hoe doe ik het zonder mijzelf in het luchtige uitdeinen te verliezen? In het wisselen tussen het tegenoverstaan en het identificeren met, licht juist de sleutel tot de empathie. Empathie is het vermogen wat nodig is om de waarneming te scholen.
4. Om bij de innerlijke beweging van alle vier elementen aan te sluiten, is een goed oefening het schrijven van een gedicht. Ik ben lucht/ water/ vuur/ aarde.


Leen mij de Lucht

Leen mij de lucht
En ik boetseer de wolken
tot ornamentenvan zilveren mist
besmukt met pailletten
pailletten van Aurora.
Leen mij de lucht
En bij het schijnsel van de maan
dim ik de sterren met een voile
van sereniteit
tot een feeëriek schimmenspel
waarbij de vuurvlinder
dartel de schemer streelt
Leen mij de lucht
En bij het baren van de dageraad
verwelkom ik de zon
met bloesems van mijn asem
tot een douche van dauw
weerspiegelt de pailletten
pailletten van Aurora
Leen mij de lucht.
Jelou

Scholing van het waarnemingsvermogen

Oefening om de zelf te ervaren. Het leren waarnemen van het fysieke.
Beginoefening: een potplant natekenen met kleurpotloden.
Neem de tijd om goed waar te nemen. Van belang is het proces, niet zozeer het resultaat.
Formuleer daarna drie stellingen over het plant voor jezelf.

Beantwoord vervolgens de volgende vragen: (niet vooraf te lezen)

1. Wat vond jij bijzonder aan de plant?

2. Welke gevoel had jij tijdens het tekenen?
3. Hoe goed was jou waarnemen?



(Geef je hierbij een punt tussen 0 en 10 voor de volgende waarneming aspecten)

Kon jij details vastleggen?
Kon jij een geheelbeeld maken?
Hoe goed lette jij op de precieze vormen van de bladeren/ bloesems etc.?
Gaf jij het bewegingsgebaar van de verschijning weer?
De kleur, het spel van licht en donker?
Hoe heb jij de getalswetmatigheden en verhoudingen weergegeven? - klein/groot?
Gaf jij voorbije of toekomstige ontwikkelingstoestanden van de plant ook aan?
Zijn de tegenstellingen en of spanningen tussen aarde, wortel en bloei aangegeven?
Waren er dingen die irriteerden?
Toonde jij ook de omgeving waarin de plant groeit aan?
De stemming dat de plant bij jou wekt.
Hoe de plant de omgeving verandert, welke atmosfeer straalt het uit?
Waar kan jij nog meer op letten?
Hoe sterk/zwak schat jij nu jouw observatievermogen in?

Waren de drie stellingen die jij formuleerde alleen beschrijvend of zat er ook een oordeel in?
Verander de stellingen met een oordeel nu naar feitelijke stellingen.

Oefeningen voor het leren begrijpen van de kwaliteiten van de vier elementen.

Waarnemen houdt in:
Liefde voor de zintuiglijke verschijning.
Zintuigindrukken ten opzichten van vorm, klank, kleur, reuk, samenstelling, materiaal, tastbare en voelbare elementen van een object of persoon.J
ezelf lichamelijk en geestelijk tot een instrument maken om in het waargenomen object te duiken, met het mee te bewegen.
Ruimte geven om ook de ongewone een plek te geven.
Innerlijk het beeld weer laten ontstaan – ik zie je.

Kwaliteiten van de elementen
Aarde – element van het vaste
Verschijningsvorm:
Begrensd
Ondoordringbaar
Zichtbaar
Tasbaar
Onbeweeglijk (uit zichzelf)
Blijvend
Meetbaar, telbaar, weegbaar.
Verdeelbaar in steeds kleineren deeltjes.
Het geeft vorm en kan beschreven wordt.
Het is ruimtelijk waarneembaar
Wat het waarnemen betreft is het mogelijk om hier:
Feiten te constateren
Uiterlijke verschijningen exact te omschrijven
Verhoudingen ten opzichten van plaats en grootte exact te omschrijven.
Wegen, meten en tellen
Steeds meer details op te merken.
Vragen die helpen bij verscherpen van opmerkzaamheid:
Wat kan jij waarnemen? En wat nog meer/Wat kan ik met mijn zintuigen waarnemen – zien, horen, proeven, ruiken, voelen?
Waar is wat?
Welke verhoudingen zijn er ten opzichten van grootte? Aantal?
Kwaliteiten, eenzijdigheden en voordelen van deze observatie methoden
Het objectbewustzijn verstevigt, het innerlijke blijft verborgen en alles wordt op het uiterlijke aspect waargenomen.
De waarneming wordt geobjectiveerd en alleen wat uiterlijk aantoonbaar is, wordt meegenomen.
De blik wordt geschoond van persoonlijke emoties en eigenschappen.
Veel dat eerst onopgemerkt voorbijging, wordt nu ontdekt.
Oefeningen waardoor de interesse voor de zintuiglijk waarneembare versterkt wordt.
Ontdekt in de natuur iets dat jij voorheen nog niet ontdekt had. Teken het. Jij kan er ook een gedicht of een lied bij zoeken of zelf maken!
Neem iets dat al bekend is, maar kijk nu met meer aandacht. Het is goed om aantekeningen te maken. Nadat jij dit een tijd gedaan hebt met de natuur, kan jij nu met verscherpte waarneming naar mensen ook gaan kijken.
Probeer om de mensen met wie jij dagelijks te maken hebt, direct nadat jij met ze contact had, te onthouden welke kleding zij aanhad. Welke sieraden?
Wanneer jij iets niet precies kan herinneren, bouwt dan op eigen fantasie voort – waren de patronen in het stof bloemetjes of net dotjes? Waren ze geel en blauw? Maak er maar gewoon bloemetjes van en houdt het op geel en blauw. Wanneer jij dezelfde persoon weer met deze kleding zien, kijk jij scherper!
Teken wat jij waarneemt – eerst net dingen uit de natuur, dan ook de mensen. Wat bewerkstelligt het bij jou? Hoe verandert het jouw waarneming?
Water – element van het vloeibare
Water!
Doordringt het vaste.
Stuw door de aderen,
als het bloed in mij.
Verschijningsvorm.
Vloeiend, beweeglijk, stromend
Past zich aan bij de bewegingen van de omgeving
Streeft naar samenbinden.
Streeft naar een algemeen grensvlak (in zich geronde of vlakke)
Het spiegelt de omgeving op dit grensvlak
Vormt stromende vlakken – komt gemakkelijk in beweging en reageert op veranderingen in de omgeving.
Toont veranderende vormen.
Lost stof op en transporteert het.
Stuwkracht - verspreiden
Wat het waarnemen betreft is het mogelijk om hier:
Zich met het waargenomen mee te bewegen, mee te handelen en zich imiterend te verbinden
Kwaliteiten van deze observatie methoden
Binnen en buiten raken hun begrenzing kwijt.
Beweging dat niet zintuiglijk waargenomen wordt, kan beleefd wordt.
Deze wijze van waarneming leidt ons met processen naar de verschijning en brengt ons in een tijdsbeleving.
Het leidt ons naar begrijpen van de innerlijke beweging en gebaar van de verschijning.
Vragen die helpen bij verscherpen van opmerkzaamheid:
Wat neem ik in de beweging waar?
Wat kan jij vaststellen over de richting van bewegen, het tempo, het ritme?
Waar en hoe beleef ik uitbreiding, waar en hoe samenballing?
Waar beleef ik zwaarte? Lichtheid?
Waar en hoe beleef ik spanning?
Vitaliteit?
Samenhang?
Meebewegen
Met mijn lichaam beweeg ik met de vorm van het waar te nemen object mee. Dat geldt evenzeer voor vorm, kleur, klank en beweging. Ook geur en smaak en alle andere zintuiglijke indrukken. Ook de spraak. Bij een object neem ik de tot stilstand gekomen beweging in mij op. In een tijdsproces vervolg ik dan het verdere verloop van het proces.
Ik kan meebewegen zonder uiterlijk te bewegen. Als oefening kan het helpen om de bewegingen na te doen met een werkelijk gebaar.
Ik kan mijzelf samenballen of wijd strekken, ik kan dansen, verstart raken, ontspan, mij dik maken. Stuiteren of mijzelf spits maken. De beweging van een eikenboom laat mij anders bewegen dan een beuk, de vorm van een wijnglas anders als een koffiekan.Als wij ons meer bewust worden van de bewegingen van de dingen in ons beleveniswereld, leren wij ook onze gevoelservaringen bewuster te worden. Of ik een muziekstuk als vrolijk en dansend ervaren, een meubelstuk als robuust en landelijk of fijn en elegant, hangt af van de innerlijke beweging wat het bij mij oproept. Het gebeurt gewoonlijk onbewust.
Men kan de bewegingen ook bewuster leren waarnemen door kunstzinnige activiteiten als euritmie, boetseren en spraakvorming.
Oefeningen om bewegingsgebaren te leren onderkennen bij het waarnemen.

Proberen om met de handen of met het hele lichaam gebaren te vinden voor de volgende:
Versplinteren
Warm worden
Stralen
Verdorren
Klein worden
Groot worden
Blijf het steeds oefenen, ook met andere woorden.

Probeer het ook met een zich opende bloem, een ontkiemende plant.

Neem potlood en papier; met de ene hand een appel vasthouden. Het grondig en doortastend onderzoeken - voelen, ruiken, proeven, horen – terwijl jij tekent wat de appel “doet”Probeert na gaan wat jij innerlijk doet als jij een rekensom maakt (10 + 20 + 20 – 10)

Aan de hand van bv. Een poskaart of een ander plaatje, teken de bewegingen na (in beiden richtingen)

Bekijk een aantal houders en of meubelstukken goed. Imiteer de beweging met je lijf. Kies tegenstellende objecten (rond/hoekig, eenvoudig/gecompliceerd)


Lucht – het gasvormige element
Verschijningsvorm
Terugwijkend, de stoffelijke verschijningsvormen ruimte gevend.DoorzichtigUiterlijk onzichtbaar.Indirect zichtbaar in de beweging – blad beweging, vogelvlucht.Troebelheid maakt verschillende kleuren zichtbaar in de atmosfeer.Klank, spraak, reuk, vochtigheid en fijn stof wordt getransporteerd.
Bied ruimte voor alle weersverschijnselen.


Waarneming

Dringt eigen zijn en doen naar voren.
Geeft ruimte aan de anderen verschijningen.
Het luchtelement helpt de zintuiglijk waarneembare fenomenen om aan mij hun kwaliteiten te tonen.
Veelkleurige verschijning – vorm kan in kleur, kleur in muziek, muziek in beweging omgezet worden.

De verschijning kan zich als beeld en in zijn karakteristieke kwaliteit uitspreken, kan tot openbaring komen. Het leidt naar de zielensubstantie van het gebaar.
Versterking van opmerkzaamheid en een zuigende, ruimte creërende vraaghouding is noodzakelijk, om een juist antwoord te verkrijgen.

Vragen die helpen om de oplettendheid te scholen.

Hoe zit het in elkaar, hoe werkt het?
Hoe voelt het? Hoe klinkt het, welke kleur heeft het?
Welke stemming wekt het bij jou op?
Welke atmosfeer wordt daardoor gecreëerd?, wat doet het aan de omgeving?
Hoe voelt de ruimte zielsmatig aan?

Oefeningen om de kwaliteiten en atmosfeer van een verschijning te doorgronden.

Neem een object en kijk er goed naar – voel jij hoe jij met de vormen meebewegen?
Welke landschap of omgeving zou hierbij passen?
Welke lichtval? Welke tijd van de dag? Welke weersomstandigheid?
Als ik het als muziek of klank zou horen, hoe zal het klinken? Kan jij het zingen?
Als ik het alleen als kleur zouden zien, hoe zag het er dan uit? Maak een snelle schets.
Welke reactie en gevoel roept het in mij wakker? Probeer om persoonlijke subjectieve genoegens of ongenoegens buiten beschouwing te laten en zuiver objectief te onderscheiden welke gevoelens of reacties gewekt worden.
- waartoe roept het jou op, wat zou jij het liefst willen doen.
a) wanneer jij er innerlijk tegenover staat.
b) wanneer ik mij in het object verplaatsen.
Doen het nu met mensen: Denk aan iemand ( een kind uit jouw groep) hoe zal het zijn als die persoon een blom, een Tekstkleurdier, een auto, een kleur, iets om te eten zouden zijn? Kunnen wij raden wie bedoeld worden?

Vuur, het element van de warmte
Die warmte element werkt:
In de verschijning penetrerend.
Uit die verschijning loskomend en het geestelijke wezen vrijmakend.
Het is het moeilijkste element om te begrijpen. Het is al minder zintuiglijk waarneembaar.
Vragen om de oplettendheid te scholen
Wat of wie wilt zich hier tot uitdrukking brengen?
Idee
Substantie

Het wezenlijke dat in de verschijning gestalte aanneemt en tot uitdrukking komt, laat zich niet zomaar met woorden beschrijven.
Aldus Goethe: Wij worden werkingen gewaar, en door alle werkingen ervan in de tijd samen te vatten, kunnen wij het wezen omschrijven. Tevergeefs proberen wij om het karakter van een mens te omschrijven; als men echter al zijn handelingen samenvatten, dan treedt een beeld van zijn karakter naar voren.
Bij de vraag naar het wezenlijke is het innerlijke beelden en ervaringen die ons ontmoeten. Het wordt duidelijker wanneer wij, in plaats van abstracte beschrijvingen met woorden, het op een kunstzinnige wijze tot uitdrukking laten komen. Het wezenlijke is niet te omschrijven maar de ontmoeting daarmee kan zijn gestalte tot verschijning brengen.

Oefeningen om een antwoord te vinden nadat de waarneming heeft plaatsgevonden:

Geeft de waargenomen een sprekende titel
Probeer een klein miniatuur te scheppen, waaruit het wezen van het waargenomen zijn oorsprong zouden kunnen hebben. Het kan een zin zijn, een gedicht, een beeld, een tekening of een klein melodie.


  http://www.dynamisch.nu

Op deze site is er heel veel te vinden om de onderzoeker te helpen om noukeurig op een fenomenologische wijze te leren waarnemen en te mediteren op een wijze waarbij de waarnemer zich innig leren verbinden met de studie-object en van daaruit ingevingen leren ontvangen in de geestelijke achtergrond of antwoord op de vragen waarmee hij of zij leeft.