vrijdag 18 september 2009

De eerste zeven jaar - Audrey MacAllan

De ontwikkeling van het kind in de eerste zeven jaar als basis voor het leren

 Spreuk van Rudolf Steiner


In het wereld-al
Weeft het wezen van de mens.
In de kern van de mens
Werkt het spiegelbeeld 
Van heel de schepping.
Het IK verbindt de twee
En schept aldus
De ware zin van het bestaan.


vertaling: Henk van Oort


Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
op zaterdagochtend 2 mei 1987 - 9.30 u.

Wanneer we spreken over de wezensdelen van de mens, dan mogen niet spreken over ons fysiek lichaam, ons echterlichaam, ons astraallichaam, maar we moeten zeggen het fysiek lichaam, het echterlichaam, het astraallichaam. Deze wezensdelen van de mens zijn namelijk door de Hiërarchieën voorbereid gedurende eerdere aarde-evoluties, te weten Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan. De wezensdelen zijn universeel en wij, als "Ik ben" mogen hen gebruiken, maar ons persoonlijke Ik heeft ze niet zelf gemaakt. Zij geven ons vermogens voor onze ontwikkeling, want door middel van deze wezensdelen kunnen wij de gewaarwordingsziel, de verstandsziel en de bewustzijnsziel ontwikkelen.
In "De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie" beschrijft Rudolf Steiner de kinderlijke ontwikkeling als "drie geboorten". De periode van de werkelijk fysieke geboorte tot het 7e jaar (de tandenwisseling) is de tijd van de opvoeding van het fysieke lichaam. Het kind leeft dan in empathie met de gehele hem omringende omgeving inclusief de morele kwaliteiten van die omgeving, vooral van de mensen om hem heen. In het wezen van het kind leeft een sterke wil om de wereld op te nemen en na te bootsen. Het kind bootst na omdat "de wereld goed is". In de periode van 7 tot 14 jaar is er een verandering van bewustzijn. Het kind zoekt stabiliteit in de wereld. Het wil een autoriteit, die hem wijst wat goed of slecht is. Het wil respect opbrengen voor de opvoeder. Het ervaart: "de wereld is mooi". De periode van 14 tot 21 jaar is de tijd van idealisme. Het kind zoekt zelf zijn held om na te volgen. Het wil ervaren: "de wereld is waar".
Dit zijn 3 stadia van incarnatie van de ziel. Rond het 7e jaar is het etherlichaam vrijgekomen van het etherlichaam van moeder. Rond het 14e jaar wordt het astraallichaam geboren en als we het etherlichaam goed opvoeden is het astraallichaam niet te chaotisch. Rond het 21e levensjaar zou de "schaal" klaar moeten zijn om het "Ik" te ontvangen. (P.S. Deze drievoud spiegelt zich in het klein ook in elke afzonderlijke periode.)

Het wordt steeds belangrijker dat we allemaal iets weten over de ontwikkeling in de eerste zeven jaar en dat we kunnen we leren van de kleuterleidsters. Maar de kleuterleidsters zouden ook de kinderlijke ontwikkeling tot minstens 9 jaar moeten bestuderen.
De eerste zeven jaar is de periode van de opvoeding van het fysieke lichaam, zodat het "Ik" geboren kan worden in het etherlichaam. Tegelijkertijd leggen we dan ook de basis voor de geboorte van de bewustzijnsziel(tussen 35 en 42 jaar). Dus moeten we het fysieke lichaam goed bekijken! Rudolf Steiner beschrijft het fysieke lichaam als de optelsom van alle zintuigen. De oorsprong ervan gaat terug tot de Oude Saturnus. Toen werden het skelet, en alles wat hoort bij bewegingen en het bewustzijn aangelegd.

De ontwikkeling van het fysieke lichaam kunnen we op twee manieren bekijken:
l. vanuit een structureel gezichtspunt, en
2. vanuit een constitutioneel (fysiologisch) gezichtspunt.
(Zie het schema)



Als iets twaalfvoudig is kunnen we verwachten dat er opname van materie is, er wordt iets ruimtelijks gecreëerd. Het zevenvoudige heeft met de planeten te maken: dit is de etherisch/constitutionele kant van de orgaanprocessen.
Het structurele aspect van de fysieke mens vormt een ruimteorgaan. In de eerste periode (0 3 jaar) richt het kind zich op en oriënteert het zich in de ruimte. Een aantal reflexen, die bij de geboorte aanwezig zijn, moeten gedurende de eerste maanden worden geïntegreerd. Wanneer men bijvoorbeeld het hoofd van een jong baby’tje naar een kant draait, dan strekken zich de arm en het beentje aan de "gezichtszijde" en dan buigen het armpje en het beentje aan de “achterhoofdszijde”. Deze reflex noemt men de "Asymmetrische Tonische Nekreflex" (ATNR).
Wanneer men, bij een baby’tje in buikligging, het hoofdje voorwaarts buigt, dan buigen zich de armen in de ellebogen en strekken zich de benen; als men het hoofdje achterwaarts buigt, dan strekken zich de armen en buigen zich de benen in de knieën. Deze reflex noemt men de "Symmetrische Tonische Nekreflex" (STNR).

Het proces van het kruipen zorgt ervoor dat deze reflexen worden geïntegreerd in het neurologisch-motorische systeem. Wanneer ze blijven, bemoeilijken ze de ontwikkeling en dit zal later effect hebben op het leren. Kinderen waarbij dat het geval is, hangen op hun bank, of hebben de gewoonte van op één been te zitten, of de rest volgt wanneer ze een arm uitsteken. Ze hebben ook problemen in de euritmie. Het komt voor dat kleine kindjes, die deze reflexen overwonnen hebben, een verkoudheid of een oorontsteking krijgen. Wanneer die dan behandeld wordt met antibiotica, komen deze reflexen soms terug en verdwijnen ze niet meer. Deze verschijnselen zijn geen gewone onhandigheid ("clumsiness").

Tussen 3 en 5 jaar ontwikkelt zich de symmetrische fase (sidedness). Het kleine kind gebruikt zowel links als rechts: beide lichaamshelften worden geoefend, opgevoed. Er is een barrière tussen beiden ("middellijnbarrière"). Deze vormt een bescherming zodat het kind inderdaad beide helften van het lichaam kan ontwikkelen. Er is ook een "horizontale middellijn", die boven en onder scheidt. In de periode van de horizontale middellijn spelen de kinderen bijv. paardje, waarbij ze een koord rond de taille doen! Het is de tijd van het creatieve spel. Dan praten ze constant tegen de poppen of tegen zichzelf terwijl ze spelen. Als dat niet gebeurt, kan men later ellende krijgen. De middellijnbarrières dienen tussen 6 en 7 jaar te verdwijnen. Dus mogen de kinderen pas naar de eerste klas als ze 6½ jaar (en liefst ouder!) zijn!
Sommige ouders van kinderen tussen 4½ jaar en 5½ jaar denken dat hun kind linkshandig is, terwijl het dat helemaal niet is. Het valt de ouders enkel op wat het kind links doet. Dat is dan "pseudolinkshandigheid" (zie: ‘Teaching Children Handwriting’ van Audrey McAllen).

Veel latere leerproblemen hebben o.a. met de twee middellijnen te maken, bv. "spiegelen". Bij het schrijven moet de verticale barrière overwonnen zijn. Er zijn bv. kinderen die hun hand opheffen als ze aan de verticale middellijn komen. Er zijn kinderen die bij het schrijven op de rechterkant leunen om de middellijn niet te hoeven kruisen! De remedial teacher zou in de klas kunnen komen om deze fenomenen mee te helpen opsporen.
Om te onderzoeken of een kind problemen heeft met de horizontale middellijn moet men speciale technieken gebruiken. Men moet kijken naar wat de kinderen niet doen, naar wat ze ontwijken. Bv. deze kinderen bukken zich niet, maar in de plaats daarvan hurken zij , als ze iets van de grond moeten oprapen.

De derde periode van de eerste zevenjaar is voornamelijk een groeiperiode. Het kind begint het creatief spel los te laten. De kinderen beginnen elkaar te plagen, elkaar te stoten, enz... Die kinderen verstoren dus de harmonie in de kleuterklas en een kleuterleidster, die een sterk gevoel heeft voor creatief spel heeft daar dan moeite mee. Ze definieert dat gedrag dan als "schoolrijpheid" en ze wil die rustverstoorders dan naar de eerste klas verwijzen. Maar…dit alles is echter geen teken van schoolrijpheid. Het kind wil consolideren wat het verworven heeft en het moet daar dan ook de gelegenheid toe krijgen. Het wil dan dingen doen, bijvoorbeeld iets met de jongere kinderen, de baby’tjes en de peutertjes tot 3 jaar, die nog in hun zeepbelletjes leven.
Op structureel gebied moet het kind nu zijn lichaamsgeografie (in het gewone taalgebruik: "lichaamsschema") consolideren.
Wanneer de periode van 0 tot 3 jaar niet goed doorlopen is, heeft het kind vaak al geen goede lichaamsgeografie. Dat spiegelt zich in de kindertekeningen: het moet nu (derde periode) een drieledig mensfiguurtje tekenen met een middellijn.

Rond het 12e levensjaar beleven kinderen hun fysieke lichaam opnieuw. Het beenderstelsel voelt niet als van henzelf, maar als een innerlijke buitenwereld. Ze willen er dan met hun ziel op stampen. Als ze dan geen goede "lichaamsgeografie" hebben, dan is er niets om op te stampen. Er is dan niets waar het "willen" kan op staan, het lichaam draagt de ziel van het kind onvoldoende. Het gevolg ervan is wilszwakte. Kinderen "wensen" dingen te doen, maar ze kunnen het niet verwerkelijken. Door klassikaal de "spot check" af te nemen, kan men dat onderzoeken (zie: "De Extra Les"). Het is mij gebleken dat gemiddeld tweederde van de klas geen goede lichaamsgeografie heeft. Ze tekenen mensfiguren zoals 3 5 jarigen dat doen. Wanneer deze lichaamgeografie onvoldoende is, dan heeft de bewustzijnsziel dan geen goede fysieke basis -"schaal"- om zich te ontwikkelen. De gevolgen hiervan zijn te zien tot in het voortgezet onderwijs (de middelbare school). De kinderen gaan dan naar de bovenbouw zonder deze drieledigheid goed ontwikkeld te hebben.

Wat kunnen de kleuterjuffen hieraan doen? Ze moeten minstens leren te zien dat de primitieve reflexen en de middellijnbarrières volledig verdwenen zijn als de kinderen naar de 1e klas gaan. Ze kunnen dan op tijd remediëren via het spel van de kinderen.
Structurele problemen kan je ontdekken op de kindertekeningen. Je ziet dan bijvoorbeeld dat het hoofdje niet juist op de schouders getekend staat. Dan blijkt vaak dat het kinderen zijn die als baby van de stoel gevallen zijn of zoiets dergelijks, en dat er bijvoorbeeld iets verkeerds geschoten is tussen twee wervels in bv. de nek. Dit geeft dan een "verkeersopstopping" in de zenuwen. Er ontstaat een soort "paresthesie", needles and pins (= tintelingen, alsof er mieren over lopen). Dit gevoel is dan bij het kind constant aanwezig zonder dat het zich er bewust van is. Het beïnvloedt alle bewegingen en het kind gaat zijn bewegingen zo aanpassen dat die vervelende gevoelens zoveel mogelijk vermeden worden. Cranio-sacrale osteopathie kan daarbij hulp bieden. Het brengt het lichaam terug in de juiste constructie, zodat heileuritmie (euritmietherapie) en remediërend werk kunnen gaan aanslaan. (P.S. In Amerika zijn er cranio-sacrale osteopaten welke antroposoof zijn)
De laatste visie van de wetenschap op de hersenen is, dat de hersenen veel plastischer zijn dan men eerst aannam en dat ze daarom ook later nog (her )opgevoed kunnen worden. Men kan het kind ook later nog leren, zich naar de rechterkant van het lichaam te oriënteren, op een rustige manier, met behulp van bepaalde oefeningen.

Overgenomen uit de blog van Joep Eikenboom.

In de blog van Joep Eikenboom wordt materiaal gepubliceerd, verzameld over de achtergronden van Audrey McAllens "The Extra Lesson".

vo-extrales.blogspot.com
De Extra Les is niet zo maar een boek met oefeningen. Het is veel meer een concept dat Audrey McAllen heeft ontwikkeld vanuit de antroposofie en de vrijeschool-pedagogie. Wie met de oefeningen uit De Extra Les wil werken doet de zaak recht door zich ook steeds weer opnieuw bezig te houden met die achtergronden. Volgens Audrey moeten we ons werk voeden vanuit Rudolf Steiners antroposofie. Daarnaast moeten we ons openstellen voor inzichten die door de moderne wetenschap gevonden worden, maar steeds opnieuw proberen die inzichten te laten bevruchten door en te verbinden met de antroposofische menskunde. Pas dan mogen we verwachten dat hiërachische wezens uit de wereld der engelen zich met ons werk willen verbinden ten bate van de kinderen. Laten we die aanwijzing van Audrey McAllen zeer serieus nemen.

Overgenomen van de blog van Joep Eikenboom

Pictolezen

1. Starten met spreuk

Ik sta hier
Onder mijn voeten de aarde
Boven mijn hoofd de zon
Vast en zeker.

Zeker en vast
De aarde onder mijn voeten
De zon boven mijn hoofd.
Hier sta ik

2.  Klanken en letterbeelden
De volgende klanken chirofonetisch op de rug doen - K, O, A, ij, M. Deze letters komen veelvuldig voor in het pictolezen-programma.

Koning Karel komt kijken
Kijken komt Koning Karel.

3. Tekenen
Voortekenen en daarna tekenen kinderen de letterbeelden.

4. Typen. Op de computer zoeken naar de letterbeelden en met hulp van de juf. of leidster de regel

" Koning Karel komt kijken " typen.

Ook de S wordt bij een ander gelegenheid getekend en chirofonetisch op de rug gedaan, samen met de M, A, O, T & P. ( ook letters die ze al kennen vanuit het programma "Kijken en kiezen")
Stampen en stoten.
Stoten en stampen.

Het letterbeeld S tekenen.
De regel op de computer typen en uitprinten.
De andere, reeds bekende letterbeelden (voorheen als beeldletter gedaan en nu weer in het pictolezen-programma tegengekomen) kunnen ook ingescherpt worden al naar gelang wij ze tegenkomen.

4. Pictoverhaal Wij blijven een tijd lang met het sprookje van Goethe werken.
Het verhaal tot waar wij gekomen zijn samen ophalen. Figuren op tafel plaatsen om het verhaal uit te beelden. Het verhaal verder vertellen.

Picto's van de Groene Slang en de Witte Lelie "lezen"








3. Werken mer computerprogramma - "Kijken en kiezen"


4. Afsluiten met spreuk

Ruimtelijke dynamiek, lateralisatie

Bewegingsdynamiek, klank en spraak

Beginspreuk (gezamenlijk)
Standvastig paats ik mij in het leven.
Zeker ga ik mijn levensweg.
Liefde koester ik in mijn wezenskern,
Hoop leg ik in mijn handelen.
Vertrouwen heb ik in mijn denken.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel,
Deze vijf begeleiden mij.

1x stilstaand zeggen; 1x alleen met bewegingen, geen woorden.

Bewegingen
Eerste regel: voeten stevig bij elkaar, armen voor de borst kruizen.Tweede regel: linkervoet zijdelings naar buiten bewegen.Derde regel: linkerarm naar zijkant strekken.Vierde regel: rechter voetzijdelings naar buiten.Vijfde regel: rechterarm strekken.Zesde regel: beide handen op de voorhoofd leggen.
Zevende regel: beide armen naar voren strekken, parralel van boven de hoofd laten zakken tot
midden voor.
Achtste regel: Beginpositie.
Dezelfde spreuk wordt nu individueel met de leidster/leerkracht in een vijfster gelopen.

Standvastig plaats ik mij in het leven. Stilstaand, armen voor zich kruizen.Zeker ga ik mijn levensweg. Lopend, armen meebewegen in loopactiviteit.
Liefde koester ik in mijn wezenskern, Lopen,linkerarm naar voren strekkend.Hoop leg ik in mijn handelen. Lopen, rechterarm naar voren strekkend.
Vertrouwen heb ik in mijn denken. Lopend, beide handen op voorhoofd.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel, Lopend, beide armen voor zich strekkend op hoogte van middengebied.Deze vijf begeleiden mij. Beginpositie.

2. Koperstaaf oefening

De staaf met beiden handen voor zich houden, vertikaal. Eerst kleine golvende bewegingen, langzamerhand steeds hoger & dieper wordend.

Omhoog, omlaag,
Omhoog, omlaag
Zwellen de golven
Spetter, spatter.

Koperstaaf boven hoofd houden met beide handen. Staaf  heen en weer bewegen, voor - achter; door het lokaal bewegen naar voren, naar achteren. Eerst de eerste beweging, dus stilstaand, heel goed eigen laten worden, alvorens de tweede, naar voren lopende deel daarbij in te voegen. Het kan zijn dat dat helemaal niet lukt; dan de oefening gewoon in twee aparte delen laten doen. Blijf het wel geïntegreerd voordoen, het is heerlijk om te zien hoe het later toch wel lukt, in vele gevallen!

Heen en weer,
heen en weer,
Vaart de schip
Over de zee.

3. KRINGSPEL VAN DE WINDEN
(De kring beweegt zich in de rondte.)

"Wij winden - wij winden
zijn hemeise vrinden.
Wij waaien - wij zwaaien
de wereid rond
Wij winden zijn vrinden,
de zwoele - de koele.
Zo komen wij aangesneid.
Maar niet als daar losbreekt,
een tomeloos stormgeweld !"

(Nu komt de Noordenwind in de kring en
gaat rond)
Sterk:
De Noordenwind is guur en koud.
Een nare brompot bars en oud.
Als hij zo echt zijn zin doordrijft,
wordt alles door de schrik verstijft.
Hij striemt, hij geselt in zijn woede.
En vol met hagel zit zijn roede.
Brrr, blijf niet lang, kwaadaardig heer.
Verdwijn vlug naar het Noorden weer.
(Wanneer hij weer in de kring is, komt de vrolijke oostenwind de ronde doen)
De Oostenwind, de Oostenwind,
dat is een vrolijk zwerverskind.
Hij komt van verre, verre landen,
naar onze lage, vlakke stranden~
Dan blaast hij 't duinzand in de zee.
Hij draagt de geur van bloemen mee.
Maar's winters brengt hij kou in ‘t land. Strooit sneeuw uit met een gulle hand.
(Wanneer hij weer in de kring terug is, komt de chagrijnige westenwind)

Westenwind is hier gekomen
over diepe, blauwe zee.
En met duizend donk're wolken,
nam hij alle droppels mee,
die hij reeds had opgezwolgen.
Daarom brengt hij slierten regen.
Huil'rig weer en modderwegen. ­
Kwaadaardig wordt hij pas, Owee !
Als hij storm blaast over zee.
(Wanneer hij weer in de kring is, komt
de luie zuidenwind aan de beurt)
De Zuidenwind had een lange tocht.
De ganse woestijn is hij doorgesjokt.
Dat maakte hem bar warm en zwoel.
Nu ligt hij ginder bij de poel
amechtig neer. Nog lui en moe,
waait hij zichzelf wat koelte toe.
En komt hij eens bij ons hier aan,
vindt hij, dat hij het flink heeft gedaan.
(Wanneer hij terug is in de kring, kan
het spel eindigen met een herhaling van het eerste vers, waarop de hele kring zich beweegt).

Uit: Spel en gebaar, Hermien Ijzerman.

4. Koperbaloefening.
Bron: De extra les Audrey McAllan p. 142
Een aangepaste variatie voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand.

5. Lemniscaat/ rechte lijn tekenen - een aaneenlopende, harmonische ritmische teken-oefening.Deze oefening ondersteund en versterkt focusvermogen, evenwicht, ruimtelijke oriëntatie proprioceptie (opname van informatie betreffende plaatsing van lichaam, beweging enz. door zintuigopnamen)
Bron: De Extra les, Audrey McAllan p. 167

Aanpassing voor het kind met een ontwikkelingsachterstand - de leidster/leerkracht staat achter het kind en stuurt de beweging. Zonder hulp kan het kind het niet. Een bewegingstroom ontstaat op deze wijze en het kind kan er in meegaan. Bouw alles heel langzaam op. Nadat de oefening een tijd herhaaldelijk gedaan is, kan de begeleider voorzichtig aan proberen om het kind tussendoor effens los te laten. Doe het op een wijze dat het kind niet de "stroom" alleen moeten handhaven als hij dat nog niet kan.
Na de eerste deel van de oefening de duimendraaioefening doen. Dan de papier 180 graden draaien; daarna weer de duimendraaioefening.










6. Afsluiten met spreuk.

1x stil, 1x sprekend, 1x stil.


Additionele mogelijke oefeningen: Oefening voor het hele lichaam, p. 126, staafrollen, p. 158 (liedje Skye Boatsong/Schuitje varen) Zie ook de "duimendraaioefening", p. 169
De extra les -Audrey McAllan

schilderoefening - rood/blauw

Blauw-rood oefenreeks

Beginnen met spreuk:

Aan de hemel spreidt zich de regenboog zo blij
Hier op aarde geeft hij de kleuren aan mij.

Geel jij brengt licht en jij glanst
Jij schittert, jij straalt en jij danst.

Blauw biedt omhulling en koele schaduwen,
Wijkt dan weer terug, stil een bescheiden.

Rood is koninklijk en vol moed
Brengt aan ons zijn warme gloed.

Mijn papier licht te wachten
op de schenkende krachten
van de kleurige stralenkrans
met haar lichtende glans.

Blauw & Rood Schildering als zielenoefening
gebaseerd op aanwijzingen van Liane Collot d'Herbois en Audrey McAllan

Een indicatie om deze schilderoefening te gaan gebruiken is, dat een leraar het gevoel kan hebben dat de kinderen waarmee hij werkt ‘substantie’ voor de ziel nodig hebben – bijvoorbeeld voor nieuwe leerlingen in de vrijeschool, overgestapt vanuit het andere onderwijs; wanneer er in de klas een sterke tendens is tot materialistisch denken; wanneer er de noodzaak is creatieve krachten te versterken.
De kleuren Blauw en Rood geven de ziel (het astraallichaam) substantie. Ze zijn de archetypische kleuren voor de objectieve polaire krachten van antipathie en sympathie. Het gebruik van blauw en rood activeert de werkzaamheid van de ziel in de ogen, de zogenaamde oog-kleur-voorkeur. Deze serie schilderingen werkt met het principe van de oog-kleur-voorkeur (zie Audrey McAllan: De Extra Les). De serie “schudt” het astraallichaam op.
Ter vergelijking zou men hierbij kunnen denken aan het effect dat het heeft wanneer men met een rechtshandig kind de linkshandige versie van de 'Rechthoekige-driehoek-oefening' (zie ook: De Extra Les) doet. Ook kan men denken aan de pedagogische euritmieoefening IAO, die tegen het einde steeds sneller moet worden uitgevoerd en daarna weer rustig.

In iedere sessie maken de kinderen 2 schilderingen, de ene onmiddellijk na de andere. Wanneer men met een groep werkt is het raadzaam om een extra set schilderplanken te hebben, of genoeg ruimte op de vloer om de eerste schilderingen te kunnen neerleggen en laten drogen.
De leraar kan bij de instructie de oefening op het bord voortekenen met krijt, vooral de richting.
De leraar kan met schilderen beginnen meteen na de ochtendspreuk. Bij een goede organisatie lukt het de kinderen om binnen 20 minuten klaar te zijn. De zogenaamde “verloren tijd” van de periode wordt terug verdiend, doordat de kinderen na deze oefeningen meestal goed aan het werk gaan.

eerste sessie (a)
1. Met lange penseelstreken van links naar rechts wordt het eerste vel papier langzaam blauw geschilderd. (Het liefst Kobaltblauw, anders Ultramarijn. (BESLIST GEEN Pruisisch blauw) Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer onmiddellijk daarna een tweede vel papier en beschilder dit met Karmijnrood, met dezelfde techniek.

tweede sessie (b)
1. Met lange penseelstreken van links naar rechts wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. De bovenste helft rood, de onderste helft blauw. Zorg dat de verf niet wordt gemengd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, de bovenste helft blauw en de onderste helft rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.

derde sessie (c)
1. Met lange penseelstreken wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. Eerst de linkerhelft tot het midden rood, dan vanaf het midden tot rechts blauw. Jonge kinderen mogen eerst een middellijn aangeven als steun voor de ruimteverdeling. Zorg dat de verf niet wordt gemengd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, eerst de linkerhelft tot het midden blauw, dan vanaf het midden tot rechts rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.

vierde sessie (d)
1. Schilder met blauw een cirkelvormige bol in het midden van het papier. Schilder hier omheen Karmijnrood.
2. Op het tweede papier komt een Karmijnrode cirkelvormige bol waarom heen het Kobaltblauw of Ultramarijn.

vijfde sessie (e)
1. Met lange penseelstreken wordt het eerste vel papier langzaam rood en blauw geschilderd. Van links naar rechts wordt met Karmijn begonnen. Iedere volgende streek wordt iets korter zodat rood de linker bovenhelft van het papier bedekt. Er ontstaat een diagonaal. Jonge kinderen mogen eerst de diagonaal aangeven als steun voor de ruimteverdeling. De andere helft wordt van de diagonaal in horizontale streken naar rechts blauw geschilderd. Leg de schildering weg om te drogen.
2. Prepareer een tweede vel papier en schilder dit blauw en rood, de linkerbovenhoek tot de diagonaal blauw, dan vanaf de diagonaal in horizontale streken naar rechts rood. Dit is het correcte patroon volgens de oog-kleur-voorkeur.


aanbevolen optie: een zesde sessie
1. Viridiaangroen (Stockmar: Blaugrün) en magenta (Stockmar: Rotviolet. Winsor & Newton: Quinacridone Magenta is veel mooier) schildering (zie De Extra Les) Eén schildering met rustige streken van links naar rechts veridiangroen. Dit totdat ¾ van het blad beschilderd is. Daarna de onderste helft met magenta om een balans te creëren tegen het vele groen. Deze schilderoefening helpt de Ik-organisatie de zintuigen beter te doordringen.


















Bron:
http://vo-extrales.blogspot.com/2009/05/oog-kleur-voorkeur-blauw-rood.html
http://vo-extrales.blogspot.com/2009/02/sleep-hoofdstuk-8.html
Volgende reeks oefeningen:
http://vo-extrales.blogspot.com/search/label/schilderoefening

Afsluiten:
Op mijn papier spreidt zich nu de regenboog zo blij
Hij gaf zijn kleuren aan mij.

Geel bracht licht en glans,
Hij schittert, hij straalt, hij danst!

Blauw bracht omhulling en schaduw,
Hij wijkt terug, stil en bescheiden.

Rood zo koninklijk en vol moed
Bracht zijn warme gloed.

Mijn papier licht te drogen
Met schenkende krachten,
Met kleurige stralenkrans,
Met lichtende glans.

Gebaren

Het jonge kind

Gebaren


Gebaren horen bij onze dagelijkse handelingen - hoe doen wij iets? Hoe raken wij de dingen aan, hoe hanteren wij ze? Hoe beweeg ik in de ruimte? Lichaamstaal, wordt het ook wel genoemd.

De gebaren van onze dagelijkse handelingen tijdens de arbeid zijn grotelijks veranderd ten opzichten van vijftig, zestig jaar geleden. Alles is gemechaniseerd en wij staan verder van de dingen af - stofzuiger in plaats van bezem, wasmachine en geen wrijven of wringen komt meer te pas in het wasproses van ons kleding en "linnengoed" De boer heeft een "combi" om de oogst binnen te halen, alles vind plaats in een enkele onzichtbare gebeuren. Een e-mail versturen in plaats van een brief op de bus doen.

Voor het opgroeinde kind is het des te meer noodzakelijk dat het de zinvolle handelingen en gebaren daarmee gepaard gaand -  waarbij er nog een directe verbintenis met de dingen tot stand komt en beleefbaar is - meekrijen.

Hieronder een artikel van Ellie Bus uit school krant van de vrije School, Oudorp.

Het gebaar

verschenen in de schoolkrant Pasen 1995
auteur: Ellie Bus
Ik ben al wekenlang van plan een artikel te schrijven over het gebaar, en dan toegespitst op de kleuterfase. Ik kan er nauwelijks toe komen, niet door gebrek aan tijd, maar doordat "het gebaar" zover van ons afstaat. Wat is eigenlijk "het gebaar" Bij het gebaar denk ik aan mijn handen, en kijk er eens naar terwijl ik schrijf. De laatste tijd let ik op mijn handelingen. Hoe draai ik de kraan open, hoe doe ik de afwas, hoe dek ik de tafel, hoe pomp ik mijn fiets op enz. Dan merk je opeens hoe weinig je daar echt mee bezig bent.

Al die handelingen zijn geautomatiseerd, met onze gedachte zijn we bij de dagelijkse zorgen en we gaan er aan voorbij. Bovendien zijn onze huidige handelingen totaal anders dan die uit vroegere tijden. Een knop omdraaien is totaal iets anders dan bv. een kaars lamp of vuur aansteken, de kraan opendraaien is iets anders als water putten, graan malen en koekjes bakken iets anders als een plastic zak open trekken enz. Onze totale dynamiek is daardoor veranderd en zijn we statische burgers geworden en de handelingen die we moeten doen zijn vergeleken met die van vroeger, eenvoudig, We draaien ons hand niet meer om voor een flinke was, en ik kan daar ook blij mee zijn, want we zijn niet meer alleen maar bezig met onze dagelijkse verzorging.

Maar het laat ook iets anders zien. Een zekere verarming t.a.v. onze omgeving. Wij worden a.h.w. verzorgd door automatiseringen die in de loop der jaren in ons leven zijn ingevoerd en die ons het leven een stuk gemakkelijker hebben gemaakt. Maar hoe geven wij nu een stuk zorg terug, die vroeger in die elementaire noodzakelijke handelingen van onze dagelijkse levensonderhoud vanzelfsprekend verweven zaten ? In elke ambacht zat naast de gewone handeling, de juiste aandacht tot een gebaar gesmeed. Heeft u ze nog weleens gezien, de smid, de botenbouwer, de metselaar, de schrijnwerker ? Daar kun je lang en geboeid naar kijken, meegaan in de beweging, in de ademhaling van de ambachtsman.

Op dit moment is er ook veel belangstelling voor de oude ambachten. Geen wonder dat er zoveel belangstelling is voor het schip de Batavia in Lelystad. Indrukwekkend en misschien wel bewondering en heimwee oproepend. Maar het gebaar vinden we niet alleen bij de ambachten, maar ook als ondersteuning van onze taal. De een is daar drukker in, de andere rustig. De een gebaard alleen als hij vrolijk is of indruk wil maken (de bekende middelvinger omhoog), de ander als hij zich niet zo fijn voelt. Het laat in ieder geval iets zien van ons gemoed. Daarnaast kan ons hele lichaam natuurlijk iets uitdrukken in zijn bewegingen b.v. zwierig lopen, huppelen van geluk, krom en zielig, of juist schopperig overal tegenaan.

We gaan nu terug naar het kleine kind, want hoe past het in dit geheel? De mens heeft na een eeuwenlange ontwikkeling zijn rechtopgaande gestalte verworven. Ook het kleine kind, als we daarmee een parallel trekken met de mensontwikkeling, komt vanuit het water aangeland en van liggen tot kruipen, staan tot lopen. De omgeving speelt hierbij natuurlijk een cruciale rol. Een enorme stap vooruit is het moment dat het de beschikking krijgt over zijn handen als "werkorganen." Hij is rechtop gaan lopen, heeft daardoor zijn "zit-natuur" overwonnen, zijn blikveld verandert en hij wordt door het handelen vaardig zijn eigen leven op te bouwen. Maar daar heeft hij ons bij nodig. Niet alleen heeft hij onze aandacht nodig voor hem, maar ook onze aandacht die in onze daden ligt. Het voorbeeld, de zorg die we geven aan onze omgeving, de zorg voor wat we doen. We kunnen bv. iemand iets toegooien of aanreiken, we kunnen ons haasten, gauw, of eerder opstaan en alles rustig doen.

In de kleuterklas zijn we veel bezig met gebaren, en ik heb het als een van de moeilijkste zaken ervaren in dit beroep dat onder de knie te krijgen. In de kleuterklas hebben we de kleine gebaren van de vinger-spelletjes, de grote gebaren van het ambachtsspel -timmerman,bakker,smid-
ondersteunt door liedjes en versjes en het hele grote gebaar, de omhulling van de klas, die tot uitdrukking komt in de veiligheid en geborgenheid binnen de groep en de aankleding van het lokaal. Daarbij hebben we nog euritmie, waarbij we allemaal tot taalgebaar worden. Hierbij staat het gebaar op de voorgrond en moet de taal worden terug gehouden. In de aandacht voor datgene wat je doet, het aanreiken, het ontvangen, het weven, het borduren, het verzorgen van planten , omgeving etc. ligt een morele kracht verborgen. De eerbied. Dit is iets wat kinderen van nature niet met zich meekrijgen, maar alleen door nabootsing kunnen verwerven. Door ons handelen wat we doen en hoe, met welke aandacht en verantwoordelijkheid, dat nemen de kinderen waar en daardoor ontstaat de scheppende liefde.



zondag 6 september 2009

Waarnemingsoefeningen voor de opvoeder - De volheid van de verschijning


Uit het stenenrijk:
Tijdloos rust de rots
roerloos in eigen zwaarte
spreekt de eeuwigheid.



Uit het plantenrijk:
Bloesem blaadjes teer
geruisloos uitgevouwen
in een witte wolk.




Uit het dierenrijk:
Kat is begeerte
verslindend de witte duif
die droomde in ’t groen.

Uit het rijk van de mens:
 De tijd vliegt zo snel
gevuld met duizend dingen
het rustpunt voorbij.

Tekstkleur
Hieronder volgen een aantal waarnemingsoefeningen. De oefeningen worden gegeven om het leren waarnemen voor de kinderbespreking, te ondersteunen. De oefeningen zijn afkomstig uit het boek "Die Kinderkonferenz" van Ingrid Roerman en Bettina Henke, Uitgeverij Freies Geistesleben.

De Methode Een samenspel van drie elementen zijn nodig.
1. Nauwkeurig waarnemen – met wetenschappelijk precisie waarnemen, gekoppeld aan innerlijke activiteit. Doelgericht en zonder vooroordelen.
2. Cultisch, meditatieve concentratie en zelfbeheersing ten opzichte van eigen denken. Ruimte scheppen waarin het wezenlijke waarneembaar wordt.
3. Kunstzinnige, beeldvormende vermogen tot ontwikkeling brengen. Scheppende tot stand komen van innerlijke beweging en beelden.Waarnemen houdt in:
Liefde voor de zintuiglijke verschijning.
Zintuigindrukken ten opzichten van vorm, klank, kleur, reuk, samenstelling, materiaal, tastbare en voelbare elementen van een object of persoon.
Welke zintuiglijke uitdrukkingswijze openbaart het object van observatie.
Jezelf lichamelijk en geestelijk tot een instrument maken om in het waargenomen object te duiken, om met het mee te bewegen.
Ik moet oefenen om innerlijk ruimte te maken waarin ook het ongewone, vreemd aandoende, zich kunt uitspreken.
Om op dat wat ik naar binnen laten komen ook te kunnen antwoorden, moet ik innerlijk het beeld weer laten ontstaan – op zo een wijze, dat jij zeggen kan: ik zie je.
Intieme meeleven met de vier elementen aarde, water, lucht en vuur (warmte) vormt de basis van het leren om zelf een goed ‘waarnemingsinstrument’ te worden.

Element: Aarde
Mens: Fysieke lichaam
Wat het aangeeft: Uiterlijke verschijning

Element: Water
Mens: Ether lichaam
Wat het aangeeft: Ontwikkeling in de tijd

Element: Lucht
Mens: Astraal lichaam
Wat het aangeeft: Verhoudingen
Element: Warmte
Mens: Ik
Wat het aangeeft: Lotsintentie

In de klassieke kinderbespreking werd er naar de volgende aspecten gekeken:

De biografie tot op datum: zwangerschap, geboorte, ziekten en korte levensgeschiedenis
1. Uiterlijke verschijning – alle fenomenen die aan de fysieke verschijning ten grondslag liggen.
2. Vormkrachten en levenskrachten - meebewegen met het gebaar van deze verschijning; dat houdt in een innerlijk, gevoelsmatige meebewegen maar ook uiterlijk, lichamelijkmeebewegen. Hierdoor gaat men een menselijke verbinding aan met het waargenomen beeld. Men beweegt niet alleen mee maar beleeft ook mee.
3. Nu richten wij ons tot de innerlijke, morele verschijning. Hoe is het, zo te zijn? Welke zielenkwaliteit spreekt hieruit?Tot nu staan wij nog tegenover het fenomeen. Wij moeten nu echter een stap maken om de afstand te overbruggen.
Daarvoor is nodig dat wij ons zo met het waargenomen beeld te identificeren, dat wij het ‘worden’. Nu beleven wij het van binnen. Het kan best beangstigend zijn, zo diep met het waargenomen te identificeren. Hoe doe ik het zonder mijzelf in het luchtige uitdeinen te verliezen? In het wisselen tussen het tegenoverstaan en het identificeren met, licht juist de sleutel tot de empathie. Empathie is het vermogen wat nodig is om de waarneming te scholen.
4. Om bij de innerlijke beweging van alle vier elementen aan te sluiten, is een goed oefening het schrijven van een gedicht. Ik ben lucht/ water/ vuur/ aarde.


Leen mij de Lucht

Leen mij de lucht
En ik boetseer de wolken
tot ornamentenvan zilveren mist
besmukt met pailletten
pailletten van Aurora.
Leen mij de lucht
En bij het schijnsel van de maan
dim ik de sterren met een voile
van sereniteit
tot een feeëriek schimmenspel
waarbij de vuurvlinder
dartel de schemer streelt
Leen mij de lucht
En bij het baren van de dageraad
verwelkom ik de zon
met bloesems van mijn asem
tot een douche van dauw
weerspiegelt de pailletten
pailletten van Aurora
Leen mij de lucht.
Jelou

Scholing van het waarnemingsvermogen

Oefening om de zelf te ervaren. Het leren waarnemen van het fysieke.
Beginoefening: een potplant natekenen met kleurpotloden.
Neem de tijd om goed waar te nemen. Van belang is het proces, niet zozeer het resultaat.
Formuleer daarna drie stellingen over het plant voor jezelf.

Beantwoord vervolgens de volgende vragen: (niet vooraf te lezen)

1. Wat vond jij bijzonder aan de plant?

2. Welke gevoel had jij tijdens het tekenen?
3. Hoe goed was jou waarnemen?



(Geef je hierbij een punt tussen 0 en 10 voor de volgende waarneming aspecten)

Kon jij details vastleggen?
Kon jij een geheelbeeld maken?
Hoe goed lette jij op de precieze vormen van de bladeren/ bloesems etc.?
Gaf jij het bewegingsgebaar van de verschijning weer?
De kleur, het spel van licht en donker?
Hoe heb jij de getalswetmatigheden en verhoudingen weergegeven? - klein/groot?
Gaf jij voorbije of toekomstige ontwikkelingstoestanden van de plant ook aan?
Zijn de tegenstellingen en of spanningen tussen aarde, wortel en bloei aangegeven?
Waren er dingen die irriteerden?
Toonde jij ook de omgeving waarin de plant groeit aan?
De stemming dat de plant bij jou wekt.
Hoe de plant de omgeving verandert, welke atmosfeer straalt het uit?
Waar kan jij nog meer op letten?
Hoe sterk/zwak schat jij nu jouw observatievermogen in?

Waren de drie stellingen die jij formuleerde alleen beschrijvend of zat er ook een oordeel in?
Verander de stellingen met een oordeel nu naar feitelijke stellingen.

Oefeningen voor het leren begrijpen van de kwaliteiten van de vier elementen.

Waarnemen houdt in:
Liefde voor de zintuiglijke verschijning.
Zintuigindrukken ten opzichten van vorm, klank, kleur, reuk, samenstelling, materiaal, tastbare en voelbare elementen van een object of persoon.J
ezelf lichamelijk en geestelijk tot een instrument maken om in het waargenomen object te duiken, met het mee te bewegen.
Ruimte geven om ook de ongewone een plek te geven.
Innerlijk het beeld weer laten ontstaan – ik zie je.

Kwaliteiten van de elementen
Aarde – element van het vaste
Verschijningsvorm:
Begrensd
Ondoordringbaar
Zichtbaar
Tasbaar
Onbeweeglijk (uit zichzelf)
Blijvend
Meetbaar, telbaar, weegbaar.
Verdeelbaar in steeds kleineren deeltjes.
Het geeft vorm en kan beschreven wordt.
Het is ruimtelijk waarneembaar
Wat het waarnemen betreft is het mogelijk om hier:
Feiten te constateren
Uiterlijke verschijningen exact te omschrijven
Verhoudingen ten opzichten van plaats en grootte exact te omschrijven.
Wegen, meten en tellen
Steeds meer details op te merken.
Vragen die helpen bij verscherpen van opmerkzaamheid:
Wat kan jij waarnemen? En wat nog meer/Wat kan ik met mijn zintuigen waarnemen – zien, horen, proeven, ruiken, voelen?
Waar is wat?
Welke verhoudingen zijn er ten opzichten van grootte? Aantal?
Kwaliteiten, eenzijdigheden en voordelen van deze observatie methoden
Het objectbewustzijn verstevigt, het innerlijke blijft verborgen en alles wordt op het uiterlijke aspect waargenomen.
De waarneming wordt geobjectiveerd en alleen wat uiterlijk aantoonbaar is, wordt meegenomen.
De blik wordt geschoond van persoonlijke emoties en eigenschappen.
Veel dat eerst onopgemerkt voorbijging, wordt nu ontdekt.
Oefeningen waardoor de interesse voor de zintuiglijk waarneembare versterkt wordt.
Ontdekt in de natuur iets dat jij voorheen nog niet ontdekt had. Teken het. Jij kan er ook een gedicht of een lied bij zoeken of zelf maken!
Neem iets dat al bekend is, maar kijk nu met meer aandacht. Het is goed om aantekeningen te maken. Nadat jij dit een tijd gedaan hebt met de natuur, kan jij nu met verscherpte waarneming naar mensen ook gaan kijken.
Probeer om de mensen met wie jij dagelijks te maken hebt, direct nadat jij met ze contact had, te onthouden welke kleding zij aanhad. Welke sieraden?
Wanneer jij iets niet precies kan herinneren, bouwt dan op eigen fantasie voort – waren de patronen in het stof bloemetjes of net dotjes? Waren ze geel en blauw? Maak er maar gewoon bloemetjes van en houdt het op geel en blauw. Wanneer jij dezelfde persoon weer met deze kleding zien, kijk jij scherper!
Teken wat jij waarneemt – eerst net dingen uit de natuur, dan ook de mensen. Wat bewerkstelligt het bij jou? Hoe verandert het jouw waarneming?
Water – element van het vloeibare
Water!
Doordringt het vaste.
Stuw door de aderen,
als het bloed in mij.
Verschijningsvorm.
Vloeiend, beweeglijk, stromend
Past zich aan bij de bewegingen van de omgeving
Streeft naar samenbinden.
Streeft naar een algemeen grensvlak (in zich geronde of vlakke)
Het spiegelt de omgeving op dit grensvlak
Vormt stromende vlakken – komt gemakkelijk in beweging en reageert op veranderingen in de omgeving.
Toont veranderende vormen.
Lost stof op en transporteert het.
Stuwkracht - verspreiden
Wat het waarnemen betreft is het mogelijk om hier:
Zich met het waargenomen mee te bewegen, mee te handelen en zich imiterend te verbinden
Kwaliteiten van deze observatie methoden
Binnen en buiten raken hun begrenzing kwijt.
Beweging dat niet zintuiglijk waargenomen wordt, kan beleefd wordt.
Deze wijze van waarneming leidt ons met processen naar de verschijning en brengt ons in een tijdsbeleving.
Het leidt ons naar begrijpen van de innerlijke beweging en gebaar van de verschijning.
Vragen die helpen bij verscherpen van opmerkzaamheid:
Wat neem ik in de beweging waar?
Wat kan jij vaststellen over de richting van bewegen, het tempo, het ritme?
Waar en hoe beleef ik uitbreiding, waar en hoe samenballing?
Waar beleef ik zwaarte? Lichtheid?
Waar en hoe beleef ik spanning?
Vitaliteit?
Samenhang?
Meebewegen
Met mijn lichaam beweeg ik met de vorm van het waar te nemen object mee. Dat geldt evenzeer voor vorm, kleur, klank en beweging. Ook geur en smaak en alle andere zintuiglijke indrukken. Ook de spraak. Bij een object neem ik de tot stilstand gekomen beweging in mij op. In een tijdsproces vervolg ik dan het verdere verloop van het proces.
Ik kan meebewegen zonder uiterlijk te bewegen. Als oefening kan het helpen om de bewegingen na te doen met een werkelijk gebaar.
Ik kan mijzelf samenballen of wijd strekken, ik kan dansen, verstart raken, ontspan, mij dik maken. Stuiteren of mijzelf spits maken. De beweging van een eikenboom laat mij anders bewegen dan een beuk, de vorm van een wijnglas anders als een koffiekan.Als wij ons meer bewust worden van de bewegingen van de dingen in ons beleveniswereld, leren wij ook onze gevoelservaringen bewuster te worden. Of ik een muziekstuk als vrolijk en dansend ervaren, een meubelstuk als robuust en landelijk of fijn en elegant, hangt af van de innerlijke beweging wat het bij mij oproept. Het gebeurt gewoonlijk onbewust.
Men kan de bewegingen ook bewuster leren waarnemen door kunstzinnige activiteiten als euritmie, boetseren en spraakvorming.
Oefeningen om bewegingsgebaren te leren onderkennen bij het waarnemen.

Proberen om met de handen of met het hele lichaam gebaren te vinden voor de volgende:
Versplinteren
Warm worden
Stralen
Verdorren
Klein worden
Groot worden
Blijf het steeds oefenen, ook met andere woorden.

Probeer het ook met een zich opende bloem, een ontkiemende plant.

Neem potlood en papier; met de ene hand een appel vasthouden. Het grondig en doortastend onderzoeken - voelen, ruiken, proeven, horen – terwijl jij tekent wat de appel “doet”Probeert na gaan wat jij innerlijk doet als jij een rekensom maakt (10 + 20 + 20 – 10)

Aan de hand van bv. Een poskaart of een ander plaatje, teken de bewegingen na (in beiden richtingen)

Bekijk een aantal houders en of meubelstukken goed. Imiteer de beweging met je lijf. Kies tegenstellende objecten (rond/hoekig, eenvoudig/gecompliceerd)


Lucht – het gasvormige element
Verschijningsvorm
Terugwijkend, de stoffelijke verschijningsvormen ruimte gevend.DoorzichtigUiterlijk onzichtbaar.Indirect zichtbaar in de beweging – blad beweging, vogelvlucht.Troebelheid maakt verschillende kleuren zichtbaar in de atmosfeer.Klank, spraak, reuk, vochtigheid en fijn stof wordt getransporteerd.
Bied ruimte voor alle weersverschijnselen.


Waarneming

Dringt eigen zijn en doen naar voren.
Geeft ruimte aan de anderen verschijningen.
Het luchtelement helpt de zintuiglijk waarneembare fenomenen om aan mij hun kwaliteiten te tonen.
Veelkleurige verschijning – vorm kan in kleur, kleur in muziek, muziek in beweging omgezet worden.

De verschijning kan zich als beeld en in zijn karakteristieke kwaliteit uitspreken, kan tot openbaring komen. Het leidt naar de zielensubstantie van het gebaar.
Versterking van opmerkzaamheid en een zuigende, ruimte creërende vraaghouding is noodzakelijk, om een juist antwoord te verkrijgen.

Vragen die helpen om de oplettendheid te scholen.

Hoe zit het in elkaar, hoe werkt het?
Hoe voelt het? Hoe klinkt het, welke kleur heeft het?
Welke stemming wekt het bij jou op?
Welke atmosfeer wordt daardoor gecreëerd?, wat doet het aan de omgeving?
Hoe voelt de ruimte zielsmatig aan?

Oefeningen om de kwaliteiten en atmosfeer van een verschijning te doorgronden.

Neem een object en kijk er goed naar – voel jij hoe jij met de vormen meebewegen?
Welke landschap of omgeving zou hierbij passen?
Welke lichtval? Welke tijd van de dag? Welke weersomstandigheid?
Als ik het als muziek of klank zou horen, hoe zal het klinken? Kan jij het zingen?
Als ik het alleen als kleur zouden zien, hoe zag het er dan uit? Maak een snelle schets.
Welke reactie en gevoel roept het in mij wakker? Probeer om persoonlijke subjectieve genoegens of ongenoegens buiten beschouwing te laten en zuiver objectief te onderscheiden welke gevoelens of reacties gewekt worden.
- waartoe roept het jou op, wat zou jij het liefst willen doen.
a) wanneer jij er innerlijk tegenover staat.
b) wanneer ik mij in het object verplaatsen.
Doen het nu met mensen: Denk aan iemand ( een kind uit jouw groep) hoe zal het zijn als die persoon een blom, een Tekstkleurdier, een auto, een kleur, iets om te eten zouden zijn? Kunnen wij raden wie bedoeld worden?

Vuur, het element van de warmte
Die warmte element werkt:
In de verschijning penetrerend.
Uit die verschijning loskomend en het geestelijke wezen vrijmakend.
Het is het moeilijkste element om te begrijpen. Het is al minder zintuiglijk waarneembaar.
Vragen om de oplettendheid te scholen
Wat of wie wilt zich hier tot uitdrukking brengen?
Idee
Substantie

Het wezenlijke dat in de verschijning gestalte aanneemt en tot uitdrukking komt, laat zich niet zomaar met woorden beschrijven.
Aldus Goethe: Wij worden werkingen gewaar, en door alle werkingen ervan in de tijd samen te vatten, kunnen wij het wezen omschrijven. Tevergeefs proberen wij om het karakter van een mens te omschrijven; als men echter al zijn handelingen samenvatten, dan treedt een beeld van zijn karakter naar voren.
Bij de vraag naar het wezenlijke is het innerlijke beelden en ervaringen die ons ontmoeten. Het wordt duidelijker wanneer wij, in plaats van abstracte beschrijvingen met woorden, het op een kunstzinnige wijze tot uitdrukking laten komen. Het wezenlijke is niet te omschrijven maar de ontmoeting daarmee kan zijn gestalte tot verschijning brengen.

Oefeningen om een antwoord te vinden nadat de waarneming heeft plaatsgevonden:

Geeft de waargenomen een sprekende titel
Probeer een klein miniatuur te scheppen, waaruit het wezen van het waargenomen zijn oorsprong zouden kunnen hebben. Het kan een zin zijn, een gedicht, een beeld, een tekening of een klein melodie.


  http://www.dynamisch.nu

Op deze site is er heel veel te vinden om de onderzoeker te helpen om noukeurig op een fenomenologische wijze te leren waarnemen en te mediteren op een wijze waarbij de waarnemer zich innig leren verbinden met de studie-object en van daaruit ingevingen leren ontvangen in de geestelijke achtergrond of antwoord op de vragen waarmee hij of zij leeft.