Posts tonen met het label Ontwikkelingsaspecten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Ontwikkelingsaspecten. Alle posts tonen

vrijdag 7 maart 2014

Ontwikkelingsoefeningen voor kinderen met leerproblemen

Evenwicht

vrijdag 22 november 2013


Waar werken wij aan? Welke doelen streven wij na?

De vaardigheden en ontwikkelingsgerichte aspecten waaraan gewerkt wordt

Ontwikkelen van een goed werkhouding
Leren om te focussen en te concentreren
Ontwikkelen van een goede en gerichte luisterhouding
Geheugen stimuleren
 












Wilsontwikkeling
Stimulering van denkvaardigheden binnen de gegeven mogelijkheden
Affectieve ontwikkeling, emotionele en gevoelsbelevingen stimuleren















Taalontwikkeling (hetzij actief/passief)
Articulatie en intonatie
Begrippen eigen maken
Woordenschat uitbreiden en uitdrukkingsvermogen ondersteunen (expressie in taal en/of gebaar)
Stimuleren van het visueel voorstellingsvermogen.

Wereldoriëntering
Interesse wekken in de buitenwereld en
Ruimtelijk bewustzijn
Vormbeleving
 








Zintuiglijke ontwikkeling
Sensopathische ervaringen















Lichaamsbewustzijn
Oog-hand coördinatie
Grove en fijne motoriek

 












Muzikale ontwikkeling
Gevoel voor maat en ritme

Kunstzinnige ontwikkeling

Harmonisering van belevingen van binnen- en buiten buitenwereld
Boven en onderspoot (denken en handelen)



Groepslessen
Logopedie
Muziek
Euritmie
Schilderen/Boetseren/Handvaardigheid (knutselen)
Spraakoefeningen


Therapieën
Logopedie
Muziek
Fysiotherapie
Ritmische massage

Euritmie


















Individuele lessen
Kan enige van al het vorige aspecten zijn

vrijdag 3 september 2010

Ontwikkelingsfacetten

Factoren waaraan gewerkt worden tijdens ontwikkelingsgerichte begeleiding












Beweging en motoriek
Grove motoriek/ proprioceptie; eigen bewegingszin
Ruimtelijke oriëntatie
Lichaamsgeografie
Richting en focus bij handelingen
Vroegkinderlijke reflexen integreren
Middellijn barrières opheffen – boven/beneden, links/rechts (kruising/spiegelen) De goede bewegingspatronen inscherpen waar en zover mogelijk.
Fijne motoriek – oog-hand coördinatie, spraak (klankoefeningen)














Evenwichtszin, onderscheidend leren luisteren (gehoorzin houdt verband met evenwichtszin)
Lateraliteit (hand, voet en oog voorkeur)
Ritme, toon en tijd – lichaamsbewustzijn, geheugen inscherpen, ordenend denken en begrip worden gestimuleerd en ontwikkeld door in maat of in een bepaald ritme te klappen, stampen of lopen.
Reeks - beleving van opeenvolging en processen dragen bij tot de ontwikkeling van het denken; oriëntatie in ruimte en tijd, zowel als het doelgericht handelen.
Geheugen
Aandacht richten, focussen en imiteren
Tastzintuig
Tijdsbewustzijn/oriëntatie

Meer over beweging vindt jij hier:

http://www.movementforchildhood.com/games.htm

Op dit site zijn er ook veel andere oefeningen, artikels en informatie over de ontwikkeling van het kind.














vrijdag 20 augustus 2010

Integreren van bewegingssysteem



Ondersteuning bij het opheffen en metamorfosering van nog niet opgeloste oude bewegingsreflexen.

Ontwikkelingsfasen van de motoriek

Bij de motorische ontwikkeling zijn verschillende fasen te onderscheiden die in elkaar overlopen. Als het kind alle fasen heeft doorlopen, heeft het zich een voorkeurshand ontwikkeld, waarbij een goede samenwerking aanwezig is tussen handen en ogen met een sturing vanuit de hersenen.
Slurffase: tegenstelling spanning en ontspanning. De slurffase kenmerkt zich door slurfbewegingen. Deze vinden plaats op basis van spanning en ontspanning, zoals bijvoorbeeld het bewegen van een slang. Als de ene hand een vuist maakt, spreiden de vingers van de andere hand zich. Indien de ene arm zich strekt, zal de andere arm zich buigen. We kunnen bij de slurffase spreken van links en rechts anatongismen, omdat de buigspieren van de ene helft van het lichaam het tegengestelde zijn van de strekspieren van de andere lichaamshelft en omgekeerd. In deze eerste fase, die van de a- symmetrische motoriek werken de linker- en rechterhersenhelft van het lichaam gescheiden. De kinderen zijn tot ongeveer 4 jaar asymmetrisch. Slurfmotoriek blokkeert de ontwikkeling van de fijne motoriek. In deze fase is het van belang dat het kind ruimtebesef krijgt.
Symmetriefase: gespiegelde bewegingen. De symmetriefase kenmerkt zich door het symmetrisch meebewegen van de tegenovergestelde lichaamszijde in spiegelbeeld. Gaat het kind bijvoorbeeld met de rechterhand de vingers strekken, dan strekt het ook de vingers van de linkerhand. Maakt het met de rechterhand draaiende bewegingen naar rechts, dan doet de linkerhand hetzelfde naar links. De bewegingen in deze fase zijn groot en worden uitgevoerd met het hele lichaam. De auditieve waarneming en de ruimtelijke oriëntatie en beleving met het ontwikkelingsmateriaal op school verder ontwikkeld. Het lichaamsschema ontwikkelt zich. Het kind leert de omgeving ten opzichte van zijn eigen lichaam te interpreteren en maakt daarbij kennis met begrippen zoals voor, achter, boven, beneden enz. In de symmetriefase ontstaat er een geheel ander kind Alle bewegingen die uitgevoerd worden met de rechterhand, staan onder controle van de linker hersenhelft of hemisfeer. De bewegingen die uitgevoerd worden met de linkerhand worden gestuurd vanuit de rechter hersenhelft. In de symmetrie werken de beide hersenhelften gelijktijdig en wordt er een onderlinge verbinding gelegd. Deze samenwerking tussen beide hersenhelften is zeer belangrijk voor de volgende fase in ontwikkeling, waarbij alle activiteiten naar een hersenhelft toegaan. Het kind gaat als het uit deze fase komt de voorkeurshand ontwikkelen. Te weinig oefening in de ene fase betekent vaak een vertraging in de volgende fase. In dat geval is het van belang om een aantal symmetrische oefeningen steeds te herhalen. Deze oefeningen zijn geschikt voor tweehandige kinderen die de neiging hebben om over te stappen op de linkerhand, daarom krijgen ze oefeningen waarbij de linkerhand de rechterhand gaat ondersteunen. Als extra hulpmiddel kan om de rechterhand een bandje gedaan worden. De kinderen wennen er zo namelijk aan dat deze hand, de uiteindelijke schrijfhand gaat worden. Deze kinderen moeten ook tijdens symmetrische oefeningen naar de rechterhand leren kijken. Met beide handen in de lucht zwaaien in tegen gestelde richting, dus zwaaiende bewegingen maken, waarbij de bewegingen gespiegeld zijn. Met twee linten crêpe papier in tegengestelde richting zwaaien. De kinderen leren door deze oefeningen zich te gewennen aan een goede schrijfhouding met een aangeschoven stoel, met beide voeten plat op de grond, naast elkaar zitten, recht op de stoel te zitten, met een horizontale schouderlijn die evenwijdig is aan het tafelblad.

Lateralisatiefase: keuze voorkeur linker of rechter hersenhelft
Het woord lateralisatie verwijst naar de functionele verschillen tussen beide hersenhelften. Bij het schrijven is het gewenst dat zich uit de symmetriefase een duidelijke voorkeurshand ontwikkelt. De lateralisatiefase kenmerkt zich met betrekking tot de handmotoriek, doordat de duim van de voorkeurshand de functie overneemt van de andere hand. Het kind is bijvoorbeeld in staat om met de voorkeurshand meerdere dingen tegelijk te gaan doen. De bewegingen komen in deze fase vanuit de pols en vingers. Het kan voor kinderen die met twee handen schrijven en over moeten stappen naar het schrijven met de rechterhand daarom goed helpen om te oefenen in het parallelschrijven. De kinderen krijgen hierbij de opdracht om naar de rechterhand te kijken, want deze hand moet geleidelijk aan het werk ook van de andere hand overnemen.

Dominantiefase: overheersing van een hersenhelft.

Dominantie houdt in dat het kind in staat is om onafhankelijke bewegingen te maken met een of met een van beide handen. Van dominantie is sprake wanneer een hersenhelft overheerst bij alle andere hersenhelften. De voorkeurshand heeft zich in deze fase duidelijk ontwikkeld en gaat alle schrijfactiviteiten uitvoeren. Bij de meeste kinderen is de dominante hand op vijfjarige leeftijd aanwezig. Indien alles verloopt zoals het moet, zullen ervoor de kinderen geen lateralisatieproblemen ontstaan. Het grootste probleem ontstaat op het moment dat kinderen die nog onvoldoende gelateraliseerd zijn, handelingen moeten verrichten waar ze nog niet aan toe zijn.

Zoo-robics en kruipoefeningen

movementforchildhood.com

Een kind heft veel rollen, tijgeren en kruipen nodig om zich voor te bereiden voor het leven. Daarom is het niet goed om te veel gebruik te maken van de moderne draagzakken en baby-bouncers. Wanneer de bewegingsreflexen en vaardigheden niet op de normale wijze ontwikkelen, heeft het vaak ook een invloed op de leervaardigheid. Het is daarom belangrijk om kinderen met leerproblemen en met een leerachterstand, de gelegenheid te geven om bewegingsvaardigheden en patronen door bewegingspelletjes alsnog te verwerven of te verbeteren.

Het kind krijgt een aantal basische bewegingsreflexen mee, die later afgedaan en omgevormd moeten worden. Zij moeten vervangen worden door nieuwe vaardigheden en zodoende de mogelijkheid scheppen voor de volgende ontwikkelingstappen. Langzaam leert het kind nieuwe bewegingspatronen over door nabootsing, tot het zevende jaar. Wanneer de vroege bewegingspatronen niet op de juiste leeftijd opgeheven of geremd worden, moeten de bewegingen van een vroegere fase weer door gemaakt en geoefend worden.

Om de oefeningen levend te maken, zodat niet slecht het fysieke aspect, maar ook gevoel en wil betrokken wordt, worden de beelden van dieren gebruikt.

Het is goed om, indien praktisch mogelijk, de oefeningen dagelijks 15 minuten lang te doen. Het kan nooit te vaak gedaan worden! De oefeningen kunnen gevarieerd worden om het interessant te houden.

Ook bij het zwemmen worden veel nuttige bewegingen ingeoefend – kruipslag, bij voorbeeld!

Wat neem jij waar aan de bewegingen, gaat het chaotisch of lethargisch? Zijn de bewegingen harmonisch of stokkerig? Zijn de handen, knieën of voeten naar binnen gedraaid, of juist naar buiten? Beweegt het hoofd? Zijn de vuisten gebald of gebruik het kind zijn vingers om op te steunen? Zijn de voeten van de grond? Hoe hoog? Lacht, praat of maakt het kind geluiden terwijl hij de bewegingen uitvoert? Toont hij achteraf te veel aan emotie: uitbundigheid, agressie of juist sterk naar binnen gekeerd?

http://www.movementforchildhood.com/
 

Ondersteuningsoefeningen

Het individu werkt met zijn geestelijk-zielen organisatie in op het fysiek etherische en prent de

Drievoudige zielenstructuur ( willen, voelen, denken) in. Dit vormt de basis van de ontwikkeling van vermogens.

De omgeving werkt, in morele en fysieke zin, in op de zintuigorganisatie van het fysieke lichaam.

De vormkrachten van buiten af vormt de basis voor het aanleren en ontwikkeling van vermogens en vaardigheden.

In de eerste zeven levensjaren vindt deze inprenting van buiten plaats via de beweging en de spraak.



Bij het tekenen van een spiraal beweegt jij van boven naar beneden, van links naar rechts en van buiten naar binnen. Dezelfde onderlinge verbanden zijn terug te vinden bij de ruimtelijke bewegingen en spiraal bewegingen in huishoudelijke en ambachtelijke activiteiten.



• Weven, spinnen, was uitwringen, roeren, vaatwassen - spiraal van links naar rechts = ontwikkeling van intelligentie. Deze beweging volgt het astraallichaam in zijn beweging om het fysieke en etherlichaam te doordringen.

Geesteswetenschappelijke principes in acht nemen bij de bewegingsoefeningen, tekenoefeningen en schilder oefeningen is noodzakelijk en belangrijk; dan kan een gezond ademhalingsproces tussen geest/zielenwezen van de incarnerende persoon en levenslichaam/fysieke lichaam ontstaan.



(Audrey McAllen)

Motorische vaardigheden

Ontwikkelingsfasen van de motoriek


Bij de motorische ontwikkeling zijn verschillende fasen te onderscheiden die in elkaar overlopen. Als het kind alle fasen heeft doorlopen, heeft het zich een voorkeurshand ontwikkeld, waarbij een goede samenwerking aanwezig is tussen handen en ogen met een sturing vanuit de hersenen.

Slurffase: tegenstelling spanning en ontspanning. De slurffase kenmerkt zich door slurfbewegingen. Deze vinden plaats op basis van spanning en ontspanning, zoals bijvoorbeeld het bewegen van een slang. Als de ene hand een vuist maakt, spreiden de vingers van de andere hand zich. Indien de ene arm zich strekt, zal de andere arm zich buigen. We kunnen bij de slurffase spreken van links en rechts anatongismen, omdat de buigspieren van de ene helft van het lichaam het tegengestelde zijn van de strekspieren van de andere lichaamshelft en omgekeerd. In deze eerste fase, die van de a- symmetrische motoriek werken de linker- en rechterhersenhelft van het lichaam gescheiden. De kinderen zijn tot ongeveer 4 jaar asymmetrisch. Slurfmotoriek blokkeert de ontwikkeling van de fijne motoriek. In deze fase is het van belang dat het kind ruimtebesef krijgt.

Symmetriefase: gespiegelde bewegingen. De symmetriefase kenmerkt zich door het symmetrisch meebewegen van de tegenovergestelde lichaamszijde in spiegelbeeld. Gaat het kind bijvoorbeeld met de rechterhand de vingers strekken, dan strekt het ook de vingers van de linkerhand. Maakt het met de rechterhand draaiende bewegingen naar rechts, dan doet de linkerhand hetzelfde naar links. De bewegingen in deze fase zijn groot en worden uitgevoerd met het hele lichaam. De auditieve waarneming en de ruimtelijke oriëntatie en beleving met het ontwikkelingsmateriaal op school verder ontwikkeld. Het lichaamsschema ontwikkelt zich. Het kind leert de omgeving ten opzichte van zijn eigen lichaam te interpreteren en maakt daarbij kennis met begrippen zoals voor, achter, boven, beneden enz. In de symmetriefase ontstaat er een geheel ander kind Alle bewegingen die uitgevoerd worden met de rechterhand, staan onder controle van de linker hersenhelft of hemisfeer. De bewegingen die uitgevoerd worden met de linkerhand worden gestuurd vanuit de rechter hersenhelft. In de symmetrie werken de beide hersenhelften gelijktijdig en wordt er een onderlinge verbinding gelegd. Deze samenwerking tussen beide hersenhelften is zeer belangrijk voor de volgende fase in ontwikkeling, waarbij alle activiteiten naar een hersenhelft toegaan. Het kind gaat als het uit deze fase komt de voorkeurshand ontwikkelen. Te weinig oefening in de ene fase betekent vaak een vertraging in de volgende fase. In dat geval is het van belang om een aantal symmetrische oefeningen steeds te herhalen. Deze oefeningen zijn geschikt voor tweehandige kinderen die de neiging hebben om over te stappen op de linkerhand, daarom krijgen ze oefeningen waarbij de linkerhand de rechterhand gaat ondersteunen. Als extra hulpmiddel kan om de rechterhand een bandje gedaan worden. De kinderen wennen er zo namelijk aan dat deze hand, de uiteindelijke schrijfhand gaat worden. Deze kinderen moeten ook tijdens symmetrische oefeningen naar de rechterhand leren kijken. Met beide handen in de lucht zwaaien in tegen gestelde richting, dus zwaaiende bewegingen maken, waarbij de bewegingen gespiegeld zijn. Met twee linten crêpe papier in tegengestelde richting zwaaien. De kinderen leren door deze oefeningen zich te gewennen aan een goede schrijfhouding met een aangeschoven stoel, met beide voeten plat op de grond, naast elkaar zitten, recht op de stoel te zitten, met een horizontale schouderlijn die evenwijdig is aan het tafelblad.

Lateralisatiefase: keuze voorkeur linker of rechter hersenhelft

Het woord lateralisatie verwijst naar de functionele verschillen tussen beide hersenhelften. Bij het schrijven is het gewenst dat zich uit de symmetriefase een duidelijke voorkeurshand ontwikkelt. De lateralisatiefase kenmerkt zich met betrekking tot de handmotoriek, doordat de duim van de voorkeurshand de functie overneemt van de andere hand. Het kind is bijvoorbeeld in staat om met de voorkeurshand meerdere dingen tegelijk te gaan doen. De bewegingen komen in deze fase vanuit de pols en vingers. Het kan voor kinderen die met twee handen schrijven en over moeten stappen naar het schrijven met de rechterhand daarom goed helpen om te oefenen in het parallelschrijven. De kinderen krijgen hierbij de opdracht om naar de rechterhand te kijken, want deze hand moet geleidelijk aan het werk ook van de andere hand overnemen.

Dominantiefase: overheersing van een hersenhelft.

Dominantie houdt in dat het kind in staat is om onafhankelijke bewegingen te maken met een of met een van beide handen. Van dominantie is sprake wanneer een hersenhelft overheerst bij alle andere hersenhelften. De voorkeurshand heeft zich in deze fase duidelijk ontwikkeld en gaat alle schrijfactiviteiten uitvoeren. Bij de meeste kinderen is de dominante hand op vijfjarige leeftijd aanwezig. Indien alles verloopt zoals het moet, zullen ervoor de kinderen geen lateralisatieproblemen ontstaan. Het grootste probleem ontstaat op het moment dat kinderen die nog onvoldoende gelateraliseerd zijn, handelingen moeten verrichten waar ze nog niet aan toe zijn.

vrijdag 22 januari 2010

16 Bewegingssleutels

Zestien sleutels bij het bewegen


Ontbreken/observatie
Gevolgen voor het leren
Mogelijke activiteiten om verder te ontwikkelen.

1
Tastzin
Vermijden van aanraking of juist overmatig zoeken ernaar. Problemen met de beurt afwachten, aversie tegen harde geluiden of knapperige voedsel; kan niet tot nabootsen komen. Tastzin is verstoord.

Verbonden met de Ego zin.
Mogelijk moeite om te verbinden met anderen (ook leraar) Problemen bij het luisteren en aandacht schenken; hyper actief of juist te weinig actief.

Spelletjes waarbij op de rug geschreven wordt; ruige spelletjes, kruipen, duwen, trekken, vangen; contactspelen als Witte zwanen, zwarte zwanen en ander soortgelijke spelletjes.

2
Levenszin
Vaak moe of ziek, nerveus; huiskleur niet goed, onzeker. Levenszin moet versterkt worden.
Verbonden met de Gedachtenzin.
Raakt tijdens de les verloren, kan de belevingen niet eigen maken.

Wanneer een kind chronisch moe of honger is, kan de hulp belemmerd zijn door de thuissituatie. Kunstzinnige activiteiten als schilderen of boetseren zowel als positieve bevestiging, is heel belangrijk voor deze kinderen.


3
Bewegingszin
Lompe, zware bewegingen. De eigen bewegingszin moet gestimuleerd

Verbonden met de
Taalzin.
Zie fijnemotorische controle nummer 5, maar inclusief de grove motoriek. Moet vanuit een meer doortastende stemming aangepakt worden.

Bijna enige activiteit! Dierenspelletjes (zie zoo-robics en De Extra Les, blz. 128 Integratie van vroege bewegingspatronen) Doen dit, doen dat, Simon zegt, Aarde, water, lucht en vuur.

4
Evenwichtszin
Valt vaak, duizelig, vaak hoofdpijn, houdt niet van bewegen of is juist overbeweeglijk, spint graag.
Evenwichtszin moet ontwikkeld worden.



Verbonden met de gehoorzin
Touwtje springen, op de balanceerbalk oefenen.
Zoo-robics: vooral rollen, gym.
5
Tijd en ritme
Problemen bij het zingen van een rijmpje, marcheren

Mogelijk monotone spraak; luister en aandacht problemen, vertraagde leesvaardigheid
Alle ritmische activiteiten, liedjes en versjes, zang en klapspelletjes, touwtjespringen.

6
Richting en Doelgerichte handelingen
Verward richtingsgevoel problemen bij “Simon zegt“ spelletjes, kronkelt lichaam in vreemde posities terwijl het schrijft. Zwak of gedesorganiseerd bewegingszin, niet in staat lezen en schrijven te ondersteunen.


Schrijf achterstand
Lees achterstand(problemen bij her volgen van het vloei en directie van de woorden; onhandigheid, het kan op sociaal gebied ook problemen geven.
Spelletjes als “Simon zegt:” Spelletjes opmaken waarbij aanwijzen nodig is.

7
Ruimtelijke oriëntatie
Kan geen vormen in de lucht schrijven of lopen, problemen bij spelletjes waarbij op de rug geschreven wordt. Letters en cijfers worden verkeerdom geschreven. Zwak ruimtelijke oriëntatie; innerlijke gewaarwording van vorm en van zichzelf in de ruimte, is zwak.


Problemen met herkenning van en vormen van lettertekens en cijfers


Balspelletjes uit “Stap voor stap”
Strengspelletjes, touwfiguren maken, valspelletjes
8
Volgorde
Kan de dagen van de week of de maanden niet onthouden, of de nummers van 1-10. Problemen met handjeklapspelletjes. Moet leren om reeksen te herkennen en om dingen te ordenen.

Problemen met spelling en mogelijk met rekenen.
Kralen rijgen, sorteren van wasgoed, stenen of knopen, het alfabetlied en liedjes of versjes met de namen van de dagen of maanden; schoenveters knopen, vingerspelletjes.

9
Fijn motoriek
Problemen bij het hanteren van krijt of potlood, slordige handschrift of tekeningen; spraakproblemen, oogfocus springt. Fijne motorische vaardigheid voor schoolleeftijd niet voldoende of afwezig.

Spraakproblemen, lezen en schrijven zwak.


Koperstaaf-oefeningen, dobbelstenen tussen vingers, klei of bijenwasmodellering, tongknopers. Voor oogbeweging is het misschien nodig om een opticien die gespecialiseerd is in dit soort problemen, te raadplegen.

10
Lateraliteit
Gemengd oog, hand, oor en voet gebruik, bij voorbeeld het optillen en gebruik van een imaginair telescoop – gebruik het kind twee handen of verschillende handen of ogen.


Laterality is mixed or undecided.
Het is mogelijk dat hier alleen spraken is van een langzame ontwikkeling; tegen 7jr. is het gewenst dat lateralisatie al gevestigd is; het kan een langer termijn problematiek aangeven. Processering van links-rechts hersenactiviteit zal minder harmonisch verlopen.


In het klaslokaal aandacht voor waar het kind geplaatst wordt. Alle spelletjes, taken of oefeningen waarbij de dominante kant gebruikt wordt. Stimuleren om dominante arm of voet voorrang te geven bij het aankleden.

11
Horizontale middellijn barrière
Til onderlijf omhoog wanneer schrijf; kan niet door een hoepel springen of in de taille buigen. Middellijn barrière is misschien nog aanwezig. Onvoldoende relatie tot boven/beneden.

Innerlijke bewegingscapaciteit nog onvoldoende ontwikkelt om goed te kunnen “organiseren” voor lezen en schrijven. Dat is normaal tot ongeveer 7 jr.

Touwtje springen, haasje over, kikkerspringen, schommelen, aan klimrek hangen, sleeën.
.
12
Verticale middellijn barrière
Plaats het papier aan de zijkant of draait lijf, problemen met bal-hopspelletjes; mogelijk is de verticale middellijnbarrière nog aanwezig of verhoudingen links/rechtsniet goed.

Interne ontwikkeling bewegingsmogelijkheden nog onvoldoende – tot een mate normaal tot leeftijd 9.


Enige spelletjes of taken waarbij de middellijn barrière doorbroken wordt, zwartbord wissen, balspelletjes (hoppen)
en het 1/8 oefening uit "The extra lesson" (Audrey McAllan), koperstaaf en pittenzak oefeningen (stap voor stap – Mary Nash-W)
"Chinees Voetbal" *
13
Nabootsing
Onvermogen om de aandacht te focussen, onvoldoende verbinding met de omgeving, kan niet volgen of nabootsen. Intellectuele overvraging, onvoldoende aanbod activiteiten om te imiteren.

Nabootsing basis voor het leren in de eerste jaren van ontwikkeling in de vrije School; het is ook een voorwaarde voor het kunnen accepteren van verantwoordelijkheid in volwassenheid.
Nadoespelletjes als “Simon zegt”, Jack in the box, Doen dit, doen dat.
Vermijden van verbale instructie en veel gelegenheid aan het kind geven om de activiteit al nabootsend te volgen.
14
Verwachting
De beurt niet kunnen afwachten; gaat niet mee in de stroom; zielenkwaliteit van ‘verwachting’ moet waarschijnlijk gewekt en gestimuleerd worden.
.
Blijft niet bij de groepsactiviteiten; kan niet de gewoonte aanleren om te wachten op inzicht, ten opzichten van het leren van nieuwe dingen.
Alle spelletjes waar op de beurt gewacht mag worden.

15
Reflexen niet omgevormd

Valt uit stoel, wringt lijf in vreemde bochten, kan niet kruipen, kan niet lateraal kruizen; leesproblemen na 8 jaar; Reflexen die bij een dreumes of peuter horen, zijn niet verdwenen.

Sommige kinderen omzeilen de problemen, met de bijbehorende stress en spanning tot gevolg, andere hebben last van leerachterstanden.

Zoo-robics en alle kruipspelletjes, zwemmen, valspelletjes.
16
Radius en Ulna
Lompe armbewegingen zijn vaak aanwezig bij kinderen met lees en schrijfproblemen. De radius en ulna kan misschien nog niet voldoende ontwikkelt zijn.

Problemen met lezen en schrijven, algemene leerproblemen, stress, hoofdpijnen, ontlopen van taken of activiteiten.

Alle activiteiten waarbij de behendigheid van de armbewegingen kan ontwikkelen, ook koperstrafoefeningen.


*"Chinees Voetbal" De hele klas staat in een cirkel met gespreide benen, de buitenkant van de voeten tegen de buitenkant van de voeten van de buren. De kinderen trachten de bal tussen de benen van een ander kind te stoten, dat dan echter probeert af te weren met de handen. Hierbij merkt men op dat sommige kinderen, die het moeilijk hebben, de knieën tegen elkaar persen, of op hun hurken gaan zitten en niet buigen met hun hoofd omlaag. (wij zullen hier een aangepaste variatie op moeten bedenken)


Bronnen voor de oefeningen:
Stap voor stap – Mary-Nash Wortham
Zoorobics – zie bijlage
Koperstaafoefeningen – zie bijlage
Die extra les – Audrey MacAllan
http://vo-extrales.blogspot.com/ ( blog van Joep Eikenboom)
Het Grote Spelenboek




Bron: http://www.movementforchildhood.com/

vrijdag 18 september 2009

De eerste zeven jaar - Audrey MacAllan

De ontwikkeling van het kind in de eerste zeven jaar als basis voor het leren

 Spreuk van Rudolf Steiner


In het wereld-al
Weeft het wezen van de mens.
In de kern van de mens
Werkt het spiegelbeeld 
Van heel de schepping.
Het IK verbindt de twee
En schept aldus
De ware zin van het bestaan.


vertaling: Henk van Oort


Audrey McAllen
Voordracht gehouden te Brugge, België
op zaterdagochtend 2 mei 1987 - 9.30 u.

Wanneer we spreken over de wezensdelen van de mens, dan mogen niet spreken over ons fysiek lichaam, ons echterlichaam, ons astraallichaam, maar we moeten zeggen het fysiek lichaam, het echterlichaam, het astraallichaam. Deze wezensdelen van de mens zijn namelijk door de Hiërarchieën voorbereid gedurende eerdere aarde-evoluties, te weten Oude Saturnus, Oude Zon en Oude Maan. De wezensdelen zijn universeel en wij, als "Ik ben" mogen hen gebruiken, maar ons persoonlijke Ik heeft ze niet zelf gemaakt. Zij geven ons vermogens voor onze ontwikkeling, want door middel van deze wezensdelen kunnen wij de gewaarwordingsziel, de verstandsziel en de bewustzijnsziel ontwikkelen.
In "De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie" beschrijft Rudolf Steiner de kinderlijke ontwikkeling als "drie geboorten". De periode van de werkelijk fysieke geboorte tot het 7e jaar (de tandenwisseling) is de tijd van de opvoeding van het fysieke lichaam. Het kind leeft dan in empathie met de gehele hem omringende omgeving inclusief de morele kwaliteiten van die omgeving, vooral van de mensen om hem heen. In het wezen van het kind leeft een sterke wil om de wereld op te nemen en na te bootsen. Het kind bootst na omdat "de wereld goed is". In de periode van 7 tot 14 jaar is er een verandering van bewustzijn. Het kind zoekt stabiliteit in de wereld. Het wil een autoriteit, die hem wijst wat goed of slecht is. Het wil respect opbrengen voor de opvoeder. Het ervaart: "de wereld is mooi". De periode van 14 tot 21 jaar is de tijd van idealisme. Het kind zoekt zelf zijn held om na te volgen. Het wil ervaren: "de wereld is waar".
Dit zijn 3 stadia van incarnatie van de ziel. Rond het 7e jaar is het etherlichaam vrijgekomen van het etherlichaam van moeder. Rond het 14e jaar wordt het astraallichaam geboren en als we het etherlichaam goed opvoeden is het astraallichaam niet te chaotisch. Rond het 21e levensjaar zou de "schaal" klaar moeten zijn om het "Ik" te ontvangen. (P.S. Deze drievoud spiegelt zich in het klein ook in elke afzonderlijke periode.)

Het wordt steeds belangrijker dat we allemaal iets weten over de ontwikkeling in de eerste zeven jaar en dat we kunnen we leren van de kleuterleidsters. Maar de kleuterleidsters zouden ook de kinderlijke ontwikkeling tot minstens 9 jaar moeten bestuderen.
De eerste zeven jaar is de periode van de opvoeding van het fysieke lichaam, zodat het "Ik" geboren kan worden in het etherlichaam. Tegelijkertijd leggen we dan ook de basis voor de geboorte van de bewustzijnsziel(tussen 35 en 42 jaar). Dus moeten we het fysieke lichaam goed bekijken! Rudolf Steiner beschrijft het fysieke lichaam als de optelsom van alle zintuigen. De oorsprong ervan gaat terug tot de Oude Saturnus. Toen werden het skelet, en alles wat hoort bij bewegingen en het bewustzijn aangelegd.

De ontwikkeling van het fysieke lichaam kunnen we op twee manieren bekijken:
l. vanuit een structureel gezichtspunt, en
2. vanuit een constitutioneel (fysiologisch) gezichtspunt.
(Zie het schema)



Als iets twaalfvoudig is kunnen we verwachten dat er opname van materie is, er wordt iets ruimtelijks gecreëerd. Het zevenvoudige heeft met de planeten te maken: dit is de etherisch/constitutionele kant van de orgaanprocessen.
Het structurele aspect van de fysieke mens vormt een ruimteorgaan. In de eerste periode (0 3 jaar) richt het kind zich op en oriënteert het zich in de ruimte. Een aantal reflexen, die bij de geboorte aanwezig zijn, moeten gedurende de eerste maanden worden geïntegreerd. Wanneer men bijvoorbeeld het hoofd van een jong baby’tje naar een kant draait, dan strekken zich de arm en het beentje aan de "gezichtszijde" en dan buigen het armpje en het beentje aan de “achterhoofdszijde”. Deze reflex noemt men de "Asymmetrische Tonische Nekreflex" (ATNR).
Wanneer men, bij een baby’tje in buikligging, het hoofdje voorwaarts buigt, dan buigen zich de armen in de ellebogen en strekken zich de benen; als men het hoofdje achterwaarts buigt, dan strekken zich de armen en buigen zich de benen in de knieën. Deze reflex noemt men de "Symmetrische Tonische Nekreflex" (STNR).

Het proces van het kruipen zorgt ervoor dat deze reflexen worden geïntegreerd in het neurologisch-motorische systeem. Wanneer ze blijven, bemoeilijken ze de ontwikkeling en dit zal later effect hebben op het leren. Kinderen waarbij dat het geval is, hangen op hun bank, of hebben de gewoonte van op één been te zitten, of de rest volgt wanneer ze een arm uitsteken. Ze hebben ook problemen in de euritmie. Het komt voor dat kleine kindjes, die deze reflexen overwonnen hebben, een verkoudheid of een oorontsteking krijgen. Wanneer die dan behandeld wordt met antibiotica, komen deze reflexen soms terug en verdwijnen ze niet meer. Deze verschijnselen zijn geen gewone onhandigheid ("clumsiness").

Tussen 3 en 5 jaar ontwikkelt zich de symmetrische fase (sidedness). Het kleine kind gebruikt zowel links als rechts: beide lichaamshelften worden geoefend, opgevoed. Er is een barrière tussen beiden ("middellijnbarrière"). Deze vormt een bescherming zodat het kind inderdaad beide helften van het lichaam kan ontwikkelen. Er is ook een "horizontale middellijn", die boven en onder scheidt. In de periode van de horizontale middellijn spelen de kinderen bijv. paardje, waarbij ze een koord rond de taille doen! Het is de tijd van het creatieve spel. Dan praten ze constant tegen de poppen of tegen zichzelf terwijl ze spelen. Als dat niet gebeurt, kan men later ellende krijgen. De middellijnbarrières dienen tussen 6 en 7 jaar te verdwijnen. Dus mogen de kinderen pas naar de eerste klas als ze 6½ jaar (en liefst ouder!) zijn!
Sommige ouders van kinderen tussen 4½ jaar en 5½ jaar denken dat hun kind linkshandig is, terwijl het dat helemaal niet is. Het valt de ouders enkel op wat het kind links doet. Dat is dan "pseudolinkshandigheid" (zie: ‘Teaching Children Handwriting’ van Audrey McAllen).

Veel latere leerproblemen hebben o.a. met de twee middellijnen te maken, bv. "spiegelen". Bij het schrijven moet de verticale barrière overwonnen zijn. Er zijn bv. kinderen die hun hand opheffen als ze aan de verticale middellijn komen. Er zijn kinderen die bij het schrijven op de rechterkant leunen om de middellijn niet te hoeven kruisen! De remedial teacher zou in de klas kunnen komen om deze fenomenen mee te helpen opsporen.
Om te onderzoeken of een kind problemen heeft met de horizontale middellijn moet men speciale technieken gebruiken. Men moet kijken naar wat de kinderen niet doen, naar wat ze ontwijken. Bv. deze kinderen bukken zich niet, maar in de plaats daarvan hurken zij , als ze iets van de grond moeten oprapen.

De derde periode van de eerste zevenjaar is voornamelijk een groeiperiode. Het kind begint het creatief spel los te laten. De kinderen beginnen elkaar te plagen, elkaar te stoten, enz... Die kinderen verstoren dus de harmonie in de kleuterklas en een kleuterleidster, die een sterk gevoel heeft voor creatief spel heeft daar dan moeite mee. Ze definieert dat gedrag dan als "schoolrijpheid" en ze wil die rustverstoorders dan naar de eerste klas verwijzen. Maar…dit alles is echter geen teken van schoolrijpheid. Het kind wil consolideren wat het verworven heeft en het moet daar dan ook de gelegenheid toe krijgen. Het wil dan dingen doen, bijvoorbeeld iets met de jongere kinderen, de baby’tjes en de peutertjes tot 3 jaar, die nog in hun zeepbelletjes leven.
Op structureel gebied moet het kind nu zijn lichaamsgeografie (in het gewone taalgebruik: "lichaamsschema") consolideren.
Wanneer de periode van 0 tot 3 jaar niet goed doorlopen is, heeft het kind vaak al geen goede lichaamsgeografie. Dat spiegelt zich in de kindertekeningen: het moet nu (derde periode) een drieledig mensfiguurtje tekenen met een middellijn.

Rond het 12e levensjaar beleven kinderen hun fysieke lichaam opnieuw. Het beenderstelsel voelt niet als van henzelf, maar als een innerlijke buitenwereld. Ze willen er dan met hun ziel op stampen. Als ze dan geen goede "lichaamsgeografie" hebben, dan is er niets om op te stampen. Er is dan niets waar het "willen" kan op staan, het lichaam draagt de ziel van het kind onvoldoende. Het gevolg ervan is wilszwakte. Kinderen "wensen" dingen te doen, maar ze kunnen het niet verwerkelijken. Door klassikaal de "spot check" af te nemen, kan men dat onderzoeken (zie: "De Extra Les"). Het is mij gebleken dat gemiddeld tweederde van de klas geen goede lichaamsgeografie heeft. Ze tekenen mensfiguren zoals 3 5 jarigen dat doen. Wanneer deze lichaamgeografie onvoldoende is, dan heeft de bewustzijnsziel dan geen goede fysieke basis -"schaal"- om zich te ontwikkelen. De gevolgen hiervan zijn te zien tot in het voortgezet onderwijs (de middelbare school). De kinderen gaan dan naar de bovenbouw zonder deze drieledigheid goed ontwikkeld te hebben.

Wat kunnen de kleuterjuffen hieraan doen? Ze moeten minstens leren te zien dat de primitieve reflexen en de middellijnbarrières volledig verdwenen zijn als de kinderen naar de 1e klas gaan. Ze kunnen dan op tijd remediëren via het spel van de kinderen.
Structurele problemen kan je ontdekken op de kindertekeningen. Je ziet dan bijvoorbeeld dat het hoofdje niet juist op de schouders getekend staat. Dan blijkt vaak dat het kinderen zijn die als baby van de stoel gevallen zijn of zoiets dergelijks, en dat er bijvoorbeeld iets verkeerds geschoten is tussen twee wervels in bv. de nek. Dit geeft dan een "verkeersopstopping" in de zenuwen. Er ontstaat een soort "paresthesie", needles and pins (= tintelingen, alsof er mieren over lopen). Dit gevoel is dan bij het kind constant aanwezig zonder dat het zich er bewust van is. Het beïnvloedt alle bewegingen en het kind gaat zijn bewegingen zo aanpassen dat die vervelende gevoelens zoveel mogelijk vermeden worden. Cranio-sacrale osteopathie kan daarbij hulp bieden. Het brengt het lichaam terug in de juiste constructie, zodat heileuritmie (euritmietherapie) en remediërend werk kunnen gaan aanslaan. (P.S. In Amerika zijn er cranio-sacrale osteopaten welke antroposoof zijn)
De laatste visie van de wetenschap op de hersenen is, dat de hersenen veel plastischer zijn dan men eerst aannam en dat ze daarom ook later nog (her )opgevoed kunnen worden. Men kan het kind ook later nog leren, zich naar de rechterkant van het lichaam te oriënteren, op een rustige manier, met behulp van bepaalde oefeningen.

Overgenomen uit de blog van Joep Eikenboom.

In de blog van Joep Eikenboom wordt materiaal gepubliceerd, verzameld over de achtergronden van Audrey McAllens "The Extra Lesson".

vo-extrales.blogspot.com
De Extra Les is niet zo maar een boek met oefeningen. Het is veel meer een concept dat Audrey McAllen heeft ontwikkeld vanuit de antroposofie en de vrijeschool-pedagogie. Wie met de oefeningen uit De Extra Les wil werken doet de zaak recht door zich ook steeds weer opnieuw bezig te houden met die achtergronden. Volgens Audrey moeten we ons werk voeden vanuit Rudolf Steiners antroposofie. Daarnaast moeten we ons openstellen voor inzichten die door de moderne wetenschap gevonden worden, maar steeds opnieuw proberen die inzichten te laten bevruchten door en te verbinden met de antroposofische menskunde. Pas dan mogen we verwachten dat hiërachische wezens uit de wereld der engelen zich met ons werk willen verbinden ten bate van de kinderen. Laten we die aanwijzing van Audrey McAllen zeer serieus nemen.

Overgenomen van de blog van Joep Eikenboom

Gebaren

Het jonge kind

Gebaren


Gebaren horen bij onze dagelijkse handelingen - hoe doen wij iets? Hoe raken wij de dingen aan, hoe hanteren wij ze? Hoe beweeg ik in de ruimte? Lichaamstaal, wordt het ook wel genoemd.

De gebaren van onze dagelijkse handelingen tijdens de arbeid zijn grotelijks veranderd ten opzichten van vijftig, zestig jaar geleden. Alles is gemechaniseerd en wij staan verder van de dingen af - stofzuiger in plaats van bezem, wasmachine en geen wrijven of wringen komt meer te pas in het wasproses van ons kleding en "linnengoed" De boer heeft een "combi" om de oogst binnen te halen, alles vind plaats in een enkele onzichtbare gebeuren. Een e-mail versturen in plaats van een brief op de bus doen.

Voor het opgroeinde kind is het des te meer noodzakelijk dat het de zinvolle handelingen en gebaren daarmee gepaard gaand -  waarbij er nog een directe verbintenis met de dingen tot stand komt en beleefbaar is - meekrijen.

Hieronder een artikel van Ellie Bus uit school krant van de vrije School, Oudorp.

Het gebaar

verschenen in de schoolkrant Pasen 1995
auteur: Ellie Bus
Ik ben al wekenlang van plan een artikel te schrijven over het gebaar, en dan toegespitst op de kleuterfase. Ik kan er nauwelijks toe komen, niet door gebrek aan tijd, maar doordat "het gebaar" zover van ons afstaat. Wat is eigenlijk "het gebaar" Bij het gebaar denk ik aan mijn handen, en kijk er eens naar terwijl ik schrijf. De laatste tijd let ik op mijn handelingen. Hoe draai ik de kraan open, hoe doe ik de afwas, hoe dek ik de tafel, hoe pomp ik mijn fiets op enz. Dan merk je opeens hoe weinig je daar echt mee bezig bent.

Al die handelingen zijn geautomatiseerd, met onze gedachte zijn we bij de dagelijkse zorgen en we gaan er aan voorbij. Bovendien zijn onze huidige handelingen totaal anders dan die uit vroegere tijden. Een knop omdraaien is totaal iets anders dan bv. een kaars lamp of vuur aansteken, de kraan opendraaien is iets anders als water putten, graan malen en koekjes bakken iets anders als een plastic zak open trekken enz. Onze totale dynamiek is daardoor veranderd en zijn we statische burgers geworden en de handelingen die we moeten doen zijn vergeleken met die van vroeger, eenvoudig, We draaien ons hand niet meer om voor een flinke was, en ik kan daar ook blij mee zijn, want we zijn niet meer alleen maar bezig met onze dagelijkse verzorging.

Maar het laat ook iets anders zien. Een zekere verarming t.a.v. onze omgeving. Wij worden a.h.w. verzorgd door automatiseringen die in de loop der jaren in ons leven zijn ingevoerd en die ons het leven een stuk gemakkelijker hebben gemaakt. Maar hoe geven wij nu een stuk zorg terug, die vroeger in die elementaire noodzakelijke handelingen van onze dagelijkse levensonderhoud vanzelfsprekend verweven zaten ? In elke ambacht zat naast de gewone handeling, de juiste aandacht tot een gebaar gesmeed. Heeft u ze nog weleens gezien, de smid, de botenbouwer, de metselaar, de schrijnwerker ? Daar kun je lang en geboeid naar kijken, meegaan in de beweging, in de ademhaling van de ambachtsman.

Op dit moment is er ook veel belangstelling voor de oude ambachten. Geen wonder dat er zoveel belangstelling is voor het schip de Batavia in Lelystad. Indrukwekkend en misschien wel bewondering en heimwee oproepend. Maar het gebaar vinden we niet alleen bij de ambachten, maar ook als ondersteuning van onze taal. De een is daar drukker in, de andere rustig. De een gebaard alleen als hij vrolijk is of indruk wil maken (de bekende middelvinger omhoog), de ander als hij zich niet zo fijn voelt. Het laat in ieder geval iets zien van ons gemoed. Daarnaast kan ons hele lichaam natuurlijk iets uitdrukken in zijn bewegingen b.v. zwierig lopen, huppelen van geluk, krom en zielig, of juist schopperig overal tegenaan.

We gaan nu terug naar het kleine kind, want hoe past het in dit geheel? De mens heeft na een eeuwenlange ontwikkeling zijn rechtopgaande gestalte verworven. Ook het kleine kind, als we daarmee een parallel trekken met de mensontwikkeling, komt vanuit het water aangeland en van liggen tot kruipen, staan tot lopen. De omgeving speelt hierbij natuurlijk een cruciale rol. Een enorme stap vooruit is het moment dat het de beschikking krijgt over zijn handen als "werkorganen." Hij is rechtop gaan lopen, heeft daardoor zijn "zit-natuur" overwonnen, zijn blikveld verandert en hij wordt door het handelen vaardig zijn eigen leven op te bouwen. Maar daar heeft hij ons bij nodig. Niet alleen heeft hij onze aandacht nodig voor hem, maar ook onze aandacht die in onze daden ligt. Het voorbeeld, de zorg die we geven aan onze omgeving, de zorg voor wat we doen. We kunnen bv. iemand iets toegooien of aanreiken, we kunnen ons haasten, gauw, of eerder opstaan en alles rustig doen.

In de kleuterklas zijn we veel bezig met gebaren, en ik heb het als een van de moeilijkste zaken ervaren in dit beroep dat onder de knie te krijgen. In de kleuterklas hebben we de kleine gebaren van de vinger-spelletjes, de grote gebaren van het ambachtsspel -timmerman,bakker,smid-
ondersteunt door liedjes en versjes en het hele grote gebaar, de omhulling van de klas, die tot uitdrukking komt in de veiligheid en geborgenheid binnen de groep en de aankleding van het lokaal. Daarbij hebben we nog euritmie, waarbij we allemaal tot taalgebaar worden. Hierbij staat het gebaar op de voorgrond en moet de taal worden terug gehouden. In de aandacht voor datgene wat je doet, het aanreiken, het ontvangen, het weven, het borduren, het verzorgen van planten , omgeving etc. ligt een morele kracht verborgen. De eerbied. Dit is iets wat kinderen van nature niet met zich meekrijgen, maar alleen door nabootsing kunnen verwerven. Door ons handelen wat we doen en hoe, met welke aandacht en verantwoordelijkheid, dat nemen de kinderen waar en daardoor ontstaat de scheppende liefde.