1. Beginspreuk (gezamenlijk)
Standvastig plaats ik mij in het leven.
Zeker ga ik mijn levensweg.
Liefde koester ik in mijn wezenskern,Hoop leg ik in mijn handelen.
Vertrouwen heb ik in mijn denken.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel,
Deze vijf begeleiden mij.1x stilstaand zeggen; 1x alleen met bewegingen, geen woorden.
Bewegingen
Eerste regel: voeten stevig bij elkaar, armen voor de borst kruizen.
Tweede regel: linkervoet zijdelings naar buiten bewegen.
Derde regel: linkerarm naar zijkant strekken.
Vierde regel: rechter voetzijdelings naar buiten.
Vijfde regel: rechterarm strekken.
Zesde regel: beide handen op het voorhoofd leggen.
Zevende regel: beide armen naar voren strekken, parallel van boven het hoofd laten zakken tot midden voor.
Achtste regel: Beginpositie.
Dezelfde spreuk wordt nu individueel gelopen.
Standvastig plaats ik mij in het leven. Stilstaand, armen voor zich kruizen.Zeker ga ik mijn levensweg. Lopend, armen meebewegen in loopactiviteit.
Liefde koester ik in mijn wezenskern, Lopen, linkerarm naar voren strekkend.
Hoop leg ik in mijn handelen. Lopen, rechterarm naar voren strekkend.
Vertrouwen heb ik in mijn denken. Lopend, beide handen op voorhoofd.
Deze vijf leiden mij naar mijn doel, Lopend, beide armen voor zich strekkend op hoogte van middengebied.
Deze vijf begeleiden mij. Beginpositie.
Het is heel fijn om te zien hoeveel de kinderen nu al zelfstandig voor elkaar krijgen! Ik hoef niet meer mee te lopen, de vijf punten worden aangegeven met klein stoeltjes of iets anders. Wanneer zij de richting kwijtraken, hoef ik alleen met een gebaar aan te duiden hoe ze moeten lopen. Het was natuurlijk een lang proces – eerst met ze mee lopen, dan langzaam kijken hoe het lukt als ze achter mij lopen, de hand geven als het even misgaat. Daarna op de vloer met vloerkrijt de vijfster maken en ze alleen laten lopen – het werkte! Nu hoef ik maar even eenmaal voor te doen en zij vinden allen heel goed de weg. Dat leek in het begin onmogelijk ooit voor elkaar te krijgen!
2. De weg en de beek
Eerst in rechte lijn bewegen, stoppen na elke regel en eerst 90° draaien en dan weer hernieuwd doorlopen; zo ontstaat een scherpe hoek.
De beek is een doorlopende, vloeiende beweging. Drie klein objecten wordt geplaatst om de vorm waarin bewogen wordt meer overzichtelijk te maken.
DE WEG EN DE BEEK
(kort kort lang)
De weg - rechtlijnige beweging
De beek – golvende beweging
Vlak en breed recht en snel
Trekt de weg door het land.
Als maar kabbelend, babbelend,
Springt de beek langs haar kant
En de weg roept o foeit!
Wat neem jij toch een plaats
Zie eens hoe ik rechtuit
Door de weilanden raast!
In een ruk naar het dorp,
In een ruk naar de stad,
Gaat het sneller dan jij
Op je hob’lige pad!"
Maar de beek roept: "Geen nood
Want mijn vreugde is groot!
Vrolijk zwier ik en slier ik
En wind mij door ’t land!
Groet de grasjes, de bloemen,
En het mos langs mijn kant.
Praat maar aan jij gezel,
want je stof is zo naar
en mij groet slechts de hemel,
wijd open en klaar.
Uit: Spel en gebaar, Hermien Ijzerman.
Deze oefening lukt al vrij snel. De hoek blijft een aandachtspunt, een korte rustpauze inbouwen steunt het bewustzijn. Na de derde of vierde keer kan M. al de driedubbele lemniscaat zelfstandig lopen. Y lukt het al de tweede keer.
2. Koperstaaf oefeningen
Wij doen een aantal van de onderstaande oefeningen.
a) Staaf horizontaal voor op hoogte van middel vasthouden. Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag
b) De staaf wordt nu voor de voeten, op de vloer neergelegd. Tellen 1,2,3,4 – telkens op iedere tel
beurtelings naar voren en naar achteren over de staaf stappen.Koperstaaf weer optillen
c) De staaf verticaal in het midden voor, handen klemmen de staaf aan de onderkant vast, de handen raken
elkaar. Dan stelselmatig naar boven “klimmen”; daarna weer naar beneden, steeds op en neer.
d) Staaf verticaal voor op hoogte van borst; met beide handen vasthouden terwijl een rijmpje gezegd worden de vingers een voor een optillen:
Peper en zout, zout en peper
Daarna de handen steeds verwisselen:
Eronder, erboven, eronder, erboven
En nooit eens een fout.
Oefent het draaien van de pols (spaakbeen en ellenpijp)
Uiteraard zeer moeilijk voor onze kinderen om de vingers een voor een omhoog te doen. Het bewegen van de vingers op zich is al een hele stap. Gebruik fantasie om de beweging van de vingers tot stand te laten komen, bijvoorbeeld zogenaamd fluit of piano spelen. Het is belangrijk om beweeglijk te denken als pedagoog - Niet al te snel denken "dat kunnen zij nooit" maar probeer een alternatief waarmee het (deels) kan lukken om de kinderen een ontwikkelingsmogelijkheid toch te kunnen gunnen. De draaibeweging van de pols, soepelheid van de vingerbewegingen, komen ze van pas op vele andere gebieden. Niet vergeten, er is een verband tussen fijne motoriek en taalontwikkeling.
e) De staaf vertikaal in het midden houden, de handen aan de uiteinden. Op iedere tel (1-4) wisseleen, bovenste hand nu onder, onderste hand boven. Steeds wisselen.
f) De staaf afwisselend op iedere tel voor het hoofd, achter het hoofd.
g) De watervaloefening
1 – staaf voor in het midden, horizontaal
2 – Staaf omhoog en over het hoofd naar achteren
3 – Staaf op hoogte van schouders met beide hanen gelijktijdig loslaten
4 – Staaf achter de rug weer opvangen, met beide handen.
3. Koperbaloefening.
Bron: De extra les Audrey McAllan p. 142
Aanpassing voor het kind met een ontwikkelingsachterstand- veel hulp nodig in het begin.
De kinderen liggen op hun rug, in ieder hand ligt een koperbal. De armen liggen langs de zij, met de handpalm naar boven. De handen worden beurtelings omhoog geheven tot boven het hoofd en terug. Ze kiezen zelf of ze de linker of rechterhand eerst omhoog tillen. Ze moeten de bal met hun ogen blijven volgen. Drie x herhalen, dan nog een keer met eerst de ene dan de andere hand doen, met de ogen dicht.
5. Lemniscaat/ rechte lijn tekenen - een aaneenlopend, harmonische ritmische tekenoefening. Deze oefening ondersteunt en versterkt focusvermogen, evenwicht, ruimtelijke oriëntatie (opname van informatie betreffende plaatsing van lichaam, beweging enz. door zintuigopnamen)Bron: De Extra les, Audrey McAllan p. 167
- de leidster/leerkracht staat achter het kind en stuurt de beweging. Zonder hulp kan het kind het niet. Een bewegingstroom ontstaat op deze wijze en het kind kan er in meegaan. Bouw alles heel langzaam op. Nadat de oefening een tijd herhaaldelijk gedaan is, kan de begeleider voorzichtig aan proberen om het kind tussendoor effens los te laten. Doe het op een wijze dat het kind niet de "stroom" alleen moeten handhaven als hij dat nog niet kan.Na de eerste deel van de oefening de duimendraaioefening doen indien nodig. Dan het papier 180 graden draaien; daarna weer de duimendraaioefening.
Deze oefening heb ik uitgebreid met een rechthoek en een driedubbele lemniscaat. Wij doen het op de achterkant; het past aan bij de loopoefening “De beek en de weg” Een rechthoek om de rand van het papier (scherpe hoeken!) en de lemniscaat in het midden. Waar de eerste oefening vele weken nodig had om zelfstandiger uitgevoerd te kunnen worden, lukte het de kinderen heel snel om deze oefening te doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten